Maandag 13 november 2017. Dankzij Google kan ik de weekdag perfect reconstrueren, veel dank daarvoor (en laat die mails van bevriende organisaties over spullen die met maandagen of 2017 te maken hebben maar komen, de spam staat open!). Dat het net díe datum was, vind ik terug in mijn sms’en. Ik mocht die avond voor Van Gils & gasten het gesprek met Delphine Boël voorbereiden, over de opening van een tentoonstelling van haar werk die ze ‘Love’ had gedoopt en waarin ze veelkleurige schilderijen exposeerde die het woord ‘Love’ in veelvoud bevatten. Een verademing ten overstaan van haar vorige werk, waaruit agressie, diepe zielenpijn en een niet te doven boosheid leken te stralen. Of ze bereid was voor de trailer van het programma ‘Love’ op de wand van het decor te schilderen, terwijl Lieven Van Gils zijn bekendste gasten van die avond introduceerde? No problem. Wekenlang heeft het erop gestaan, die Love. Daar was ik wel een beetje trots op.
Ja, natuurlijk grepen de eindredacteur met dienst en de presentator die tentoonstelling aan om het heel even over haar kunst te hebben en dan zo snel mogelijk over te gaan tot waar het écht over moest gaan: dat ze een bastaardkindje van onze voormalige koning is. Zo gaat dat in talkshows, gasten mogen het kort hebben over waar ze mee bezig zijn, waarna ze lang en breed mogen, neen: móeten, vertellen over waar ze liever niet mee bezig zouden zijn, maar dat te smeuïg is om er niet over te praten. De mensen willen dat horen, weet u wel. Haar man Jim en de kinderen waren mee. Een warm gezin, dat voelde je. Met veel plaats voor humor en zelfrelativering. Lieven zei, in het Engels, iets verontschuldigend in de aard van ‘Ik moet deze vraag wel stellen’, waarop zij, tongue-in-cheek anticiperend, repliceerde: ‘O ja, móet je deze vraag wel stellen?’ Ze wist heel goed wat er ging gebeuren (ik had haar ook gebriefd, zeer zeker wel). En dus badineerde ze een beetje over De Rechtszaak. Iedereen tevreden: zij, omdat het óók over haar werk ging, wij, omdat het óók over haar reden van bestaan voor de Belgische media ging.
Een paar maanden later kreeg ik de opdracht om Delphine Boël opnieuw te contacteren, omdat er een uitspraak op til was in de DNA-zaak die moest bepalen wie haar biologische vader was, ook al wisten we dat natuurlijk al lang. Ik stuurde haar een lange sms, met de vraag of ze daarover wilde komen praten. Minder dan een uur later kreeg ik een nogal bits antwoord terug. Ik permitteer het me de essentie ervan hier neer te schrijven, omdat er geen kroon ontbloot wordt. ‘I am very sorry but I can’t talk about this stuff.’ Ik voelde me een paparazzo, een stalker die maar in één ding geïnteresseerd was, hoewel ik — echt waar — de kunstenares en de vrouw Delphine veel interessanter vond dan de wouldbe-semi-prinses. Soms draaien we in de journalistieke wereld als een hamster rond in een rad dat zelden fortuin brengt. Ik prevelde iets terug, dat ik het volledig begreep (wat ik ook deed), dat het me speet dat ik het gevraagd had (wat ik ook meende) en dat we hoopten haar in de toekomst uit te nodigen als er een nieuwe tentoonstelling zou zijn van haar werk (wat ik ook oprecht graag gedaan zou hebben). Maar ik voelde vooral walging, dat ik het überhaupt gevraagd had, zoals ongetwijfeld meer dan een handvol collega’s terzelfdertijd zullen gedaan hebben, mogelijk met minder gewetensproblemen en wroeging.
***
‘Zijn majesteit Koning Albert II heeft kennisgenomen van het DNA-onderzoek waartoe hij zich geschikt heeft op vraag van het hof van beroep in Brussel. De wetenschappelijke conclusies tonen aan dat hij de biologische vader van mevrouw Delphine Boël is.’ Meer dan een droog communiqué van vijf paragrafen had het juridisch team rond de vijfentachtigjarige vorst er niet voor over. In de rest van de tekst wordt benadrukt dat Zijne Overspelige Vorst (mijn woorden!) zich nooit heeft willen bemoeien met de band tussen ‘mevrouw Boël’ en haar wettelijke vader, dat ‘mevrouw Delphine Boël’ zelf gekozen heeft voor een lange en pijnlijke procedure, en dat zij het was die het privéleven van de betrokken partijen niet heeft gerespecteerd. Zijn versie van ‘can’t talk about this stuff’.
De afgetreden koning die zich koning mag blijven noemen, bevestigde gewoon wat we allemaal al lang wisten. Hij zei niet ‘Et alors?’, zoals de Franse president Mitterrand ooit deed, toen aan het licht kwam dat die een buitenechtelijk kind had. Hij zei niet ‘Het spijt me, Delphine’, of iets vergelijkbaars dat had kunnen aantonen dat hij enige affectie voelt voor zijn vierde en jongste kind, halfzus van die andere drie. Ofwel heeft hij slechte adviseurs, ofwel is hij zelf een slechte mens, ofwel een combinatie van beide, maar dit was belabberde communicatie. Waar was Frank Swaelen nu we hem nodig hadden, om Albert toe te roepen: ‘Mijnheer, uw gedrag is onwaardig en schandalig, en het hele land zal u veroordelen!’ Swaelen is niet meer. Zoals ook Albert niet meer is, dat wil zeggen de prins-bon vivant die na de plotse dood van zijn ultrakatholieke ‘brave’ broer onverwacht op de troon belandde en zich daar na een aarzelend begin ontpopte tot een geliefde vorst — herinner u de aandoenlijke beelden van een bevende man tijdens de eedaflegging, die achteraf werden toegeschreven aan een essentiële tremor. Van Bert Bibber tot Piet Pienter. Die ogenschijnlijke charmante, humorvolle man van vlees en bloed bleek een koud heerschap te zijn, niet in staat om liefde te geven, niet bereid om de smeekbede van een jonge vrouw te beantwoorden en haar te erkennen als de zijne. (Of was het toch de al even kille Paola die hem influisterde om nooit toe te geven, zoals Joël De Ceulaer vandaag insinueert in De Morgen.)
Et alors?, riep het volk en het ging door met de dagelijkse besognes. Er werd wat afgelachen, het nieuwsbericht was nog niet koud of de eerste koninklijke moppen werden afgevuurd. Dat er met Zijne Ontkennende Hoogheid werd gespot, keur ik nog goed. Eigen schuld… Maar helaas moest ook Delphine het ontgelden. Een vrouw die al drie decennia streeft naar erkenning, meer niet. Geen titel, geen centen, geen plaats aan de kerstdis, gewoon: haar biologische vader die toegeeft wie hij is en — als het even kan — ook nog eens zegt dat hij haar graag ziet. Zoals ieder kind dat wil horen, dat je gewenst bent, dat je altijd welkom bent, dat je geliefd bent, dat je van hem bent. Dat je bént, tout court. Niets van dat alles. De vorst zweeg in alle landstalen. Alsof hij meer is dan een mens van vlees en bloed. Alsof zij minder is dan een mens van vlees en bloed. De meesten onder ons, lezers, kunnen zich de pijn niet voorstellen van niet te weten wie je bent en waar je vandaan komt, wat in feite neerkomt op: niet te bestaan. Je bent en toch ben je niet. Gelukkig is ze goed omringd en heeft ze haar kunst. Misschien moet u toch maar eens naar haar volgende expositie gaan.
Happy for you, Delphine!