Het ging de voorbije dagen weer over de jaren 30. Niet over de tijdsspanne die er over tien jaar aankomt, maar over het tijdsgewricht dat, afhankelijk van hoe je de jaartelling bekijkt, begon in 1930 of 1931, en eindigde in 1939 of 1940. (Voor wie daar een boompje wil over opzetten: onze jaartelling begint op het punt 0, min of meer gelijk aan de geboorte van Jezus Christus. Al wat daarvoor gebeurde, heet ‘v.Chr.’, al wat daarna geschiedde is ‘na Chr.’, of gewoon: een jaartal. Het jaar 0 bestaat niet. We namen een vliegende start en begonnen in het jaar 1, net zoals het jaar voordien niet 0 of -0 was, maar -1. Die ‘nul’ was een momentopname, zo weer verdwenen. Een ijkpunt en niet meer dan dat. Verder niets om ons zorgen over te maken of om er brede maatschappelijke debatten over te organiseren. Ware het niet dat we de onhebbelijke gewoonte hebben om alles in decennia op te delen. En dat het makkelijker klinkt om pakweg de jaren 60 af te bakenen tussen 1 januari 1960 en 31 december 1969. Wat dus fout is, want als onze tijdrekening begon in het jaar 1, startten de ‘sixties’ logischerwijze in het jaar 1961. Logisch, omdat we als volgt tellen: 1-2-3-4-5-6-7-8-9-10. Kortom, het jaar 1930 behoorde nog tot de jaren 20, de jaren 30 begonnen op 1 januari 1931 en eindigden op 31 december 1940. Met mijn welgemeend excuus voor deze flinke zijsprong.)
Het ging dus over de jaren 30. Herman Van Goethem, historicus en rector van de UAntwerpen, schreef op het eind van een week die begon met een brand in een toekomstig asielcentrum dat de politieke pyromanen van de jaren 30 terug zijn van weggeweest. Hij haalde er de Kristallnacht bij, en de boekverbrandingen onder de nazi’s. Collega-historicus Nico Wouters waarschuwde een paar dagen later voor dat soort veralgemeningen. Wouters raadt af om vergelijkingen te maken met de jaren 30 van toen, al schreef hij ook: ‘Van Goethem is uiteraard een uitstekend historicus en zijn vergelijking met de jaren 1930 is op zich correct. Het punt is wel dat je met evenveel legitimiteit ook de fundamentele verschillen met de jaren 1930 kan benadrukken. Het hangt er maar van af welke focus je gebruikt en welke elementen je naar voren wil halen. Dat maakt van dit soort historische parallellen vaak een interessant intellectuele oefening maar een zeer problematische raadgever voor vandaag.’
Van Goethem blaast warm, Wouters afwisselend koud en warm. Reductio ad Hitlerum, zoals dat in geleerdere kringen genoemd wordt, neigt soms tot reductio ad absurdum. Laten we daar even van afstappen en toch proberen te vergelijken. Een evenwichtsoefening die niet makkelijk is, zeker niet voor een man die, zoals ondergetekende, al uitschuift als hij een ijsplek in de verte ziet opdoemen.
In díe jaren 30 werd een hele natie, Duitsland, getroffen door de gevolgen van de herstelbetalingen die deel uitmaakten van het Verdrag van Versailles uit 1919. De geallieerden waren daar naartoe gestapt met de idee om wraak te nemen op de Duitse oorlogszucht tussen 1914 en 1918. Over slechte raadgevers gesproken: wraak en rancune zijn áltijd slechte raadgevers. Want in plaats van de Duitse leiders te treffen en zij die de oorlogsmachine actief ondersteunden, werd de gewone man in Duitsland getroffen. En die gewone man kreeg het steeds moeilijker om te overleven, laat staan volwaardig te leven. Op die brokstukken van een gehavende samenleving-zonder-vooruitzichten profileerde een klein mannetje met een snorretje zich om de natie een betere toekomst voor te spiegelen. Zoals beginnende politici weleens plachten te doen, riep hij: met mij wordt het beter. Maar dan moet je mij wel onvoorwaardelijk volgen. Hij was de grote winnaar van verkiezingen, kreeg als aanvoerder van een minderheidspartij de macht toegeschoven door weifelende traditionele partijen — de trado’s van het Duitsland van 1933 — en maakte daar almacht van. U kent uw geschiedenis. Er hoorde een zondebok bij, méérdere zondebokken zelfs, maar de Joden genoten wel de oneer om helemaal platgewalst te worden door de propagandamachine van Goebbels en daarna uitgeroeid te worden in de kampen. De Duitse Johann met de pet knikte en keek de andere kant op. Of werkte actief mee. Het was toch hún schuld dat wij, gewone Duitsers, het moeilijk hadden, nietwaar?
De Jood van toen — een heel specifiek ras en een heel specifieke bevolkingscategorie — is nu de vreemdeling geworden — heel breed gedefinieerd. Asielzoekers, gelukzoekers. Migranten komen ons werk afnemen. Moslims komen ons bekeren tot de islam. Fundamentalisten zullen ons uitmoorden. Dus mag zo’n toekomstig asielcentrum volgens sommigen — een omschrijving van een op het eerste gezicht beperkte categorie die zich echter steeds verder uitbreidt — in de fik gestoken worden. Liever zelfs mét asielzoekers erin, riepen enkelingen. Vergis u niet, hun aantal groeit. Kijk naar het onverstoorde en flink toegejuichte angstaanjagende repertorium van rechtse en extreemrechtse politici en opiniemakers. Kijk naar haatreacties op allerhande fora. Kijk vooral naar de verkiezingsuitslagen. Zwarte Zondag, morgen precies achtentwintig jaar geleden, is intussen Pikzwarte Zondag geworden.
***
Het migratiedebat is compleet verziekt. Migratie is nodig, elke samenleving, elk land heeft het nodig. Maar wel op een gecontroleerde wijze. Mensen die pro ongelimiteerde migratie zijn, dwalen. Zo werkt het niet. Dat kan een samenleving, hoe dynamisch ook, niet volhouden. Als u tot die groep behoort, stop hier en lees iets anders dat meer in uw kraam past. Mensen die tegen bijna elk vorm van migratie zijn, dwalen evenzeer. Wat doet u hier trouwens, rep u naar Doorbraak.
***
Wat de huidige situatie zo schrijnend maakt, is dat er niet meer over migranten wordt gesproken, maar over migratie. Er wordt niet over vluchtelingen gesproken, maar over het vluchtelingenprobleem. Er wordt niet meer over mensen gesproken, maar over getallen. Statistieken. Ontmenselijken werkt, dat werd nog vóór de jaren 30 van de vorige eeuw aangetoond, maar het werd onder Hitler en Goebbels wel geperfectioneerd. Als je de vreemdeling ziet, in plaats van een vreemdeling, kan je makkelijk verabsoluteren. En er een probleem van maken. Problemen vragen om oplossingen, liefst zo makkelijk mogelijke. Dat communiceert handiger.
Een vergelijking met de jaren 30 is dus verleidelijk. De parallellen zijn er, de methodes zijn herkenbaar. En toch wringt het. Daar dacht ik deze week aan na het lezen van verschillende opiniestukken en een schijnbaar achteloze tweet van volksvertegenwoordiger Van Langenhove, die een schoolbezoek aan het Fort van Breendonk omschreef als een vorm van ‘zelfhaat’. Daar kan je maar één conclusie uit trekken: hij vindt het jammer dat de Duitsers de oorlog niet hebben gewonnen. Hoe kan je immers aan zelfhaat doen, als je naar Breendonk stapt om te leren uit de geschiedenis van toch nog niet zo heel lang geleden? Zelfhaat is dan, in de ogen van de Vlaams Belang-representant: als Vlaming tegen je zin naar een historische plek gaan en zien waar het in jouw ogen is fout gelopen. Veel duidelijker kan je boodschap niet zijn, tenzij je — wat afgelopen zomer gebeurde — als lid van een rechts-van-extreemrechtse organisatie de Hitlergroet brengt in de oude kantine van de nazi’s in Breendonk. Dat laat nóg minder tot de verbeelding over.
Op een slinkend aantal uitzonderingen na — uitstervende Oostfronters en andere collaborateurs, die nog altijd overtuigd zijn dat ze destijds de juiste keuze maakten — hebben de racisten van vandaag geen oorlog verloren. Ze hebben niet de gevolgen moeten dragen van herstelbetalingen die heelder generaties in armoede zouden onderdompelen. Ze kregen niet te maken met economische uitzichtloosheid. Ach ja, de duistere jaren 80 en de bankencrisis van tien jaar geleden, dat wel, maar dat waren kleine, vervelende gebeurtenissen in vergelijking met wat Duitsland tussen de twee wereldoorlogen meemaakte.
Dat de Duitsers massaal overstag gingen en de kant van een dictator kozen, die het beste met hen voorhad, zo dachten ze, is achteraf bekeken fout en dom, maar niet eens zo onbegrijpelijk. In tijden van uitzichtloosheid is elk minuscuul lichtje aan het eind van de tunnel een baken. Je kunt dat niet goedkeuren, maar je kunt het wel begrijpen. Oorzaak-gevolg. De massahysterie en de onvoorwaardelijke steun voor een onmenselijk regime kwamen voort uit radeloosheid. Racisme — het beeld van ‘Untermenschen’ zoals Joden en zigeuners — was in die donkere dagen een reddingsboei. Het zijn wij, of de anderen, zo werd hen voorgeschoteld. Een leugen, maar wel een die geloofwaardig klonk.
Hoe zit dat met de racisten van nú? Waren de Duitsers eerder onvrijwillige haatzaaiers — ‘we moeten dit doen om ons hachje te redden’ —, dan zijn de racisten van vandaag vrijwillige haatzaaiers. Ze grijpen een onzichtbare bedreiging aan om bevolkingsgroepen te ontmenselijken. Wie zich blind laat leiden door uitspraken van mensen die wel of niet gehinderd worden door een cordon sanitaire, van Francken tot Dewinter, begint zich langzamerhand te gedragen als de Duitsers van weleer, maar dan zonder hun beweegredenen. Hier is geen sprake meer van een werkelijke oorzaak en een werkelijk gevolg. De oorzaak wordt verzonnen, aangedikt, in hapklare brokken nepnieuws verpakt en geslikt door steeds meer mensen.
Als je het zo bekijkt, is het misschien beter om op te houden voorspelbare, in se niet eens onjuiste, maar al te makkelijke vergelijkingen te trekken met de jaren 1930. Eigenlijk is het nu erger: dit is racisme omdat het kán, omdat mensen dat diep in zichzelf wíllen, omdat ze zich superieur achten. Dat superioriteitsgevoel was onder Hitler een propagandistisch middel, nu is het een ‘feit’. Racisme is bijna een doel op zich geworden.
Vreemd dat de vooruitgangsoptimisten en de leden van het obscure zootje dat zich ‘Bende van de Vooruitgang’ noemt, dat nog niet hebben opgemerkt, verblind als ze zijn door hun ‘Zo gaat het goed, zo gaat het beter’-mantra. Dat blind zijn voor gevaren tot ongelukken leidt, is nochtans iets wat je kunt leren uit de geschiedenis.