Een rapport van het
Football Observatory toont aan dat de Champions League de voorbije 15 jaar
steeds voorspelbaarder is geworden. Een verrassing is dat niet, maar de cijfers
zijn wel opmerkelijk. In de groepsfase wint de favoriet in 8 van de 10
gevallen, doorgaans met minstens 2 goals verschil.

Vanavond worden de eerste heenwedstrijden in
de kwartfinales van de Champions League gespeeld: Tottenham ontvangt Manchester
City, Liverpool neemt het op tegen FC Porto. Morgenavond zijn er dan nog
Ajax-Juventus en Manchester United-Barcelona. Vier Engelse teams en voorts eenzaten
uit Portugal, Nederland, Italië en Spanje.

Dat Ajax en FC Porto tot dit stadium van de
competitie konden doordringen, is behoorlijk uitzonderlijk, maar wellicht ook hun
eindstation. De kampioenenliga is voornamelijk een geldliga geworden, waarin de
rijke clubs het halen van de Europese middenklasse. Het was al drie jaar
geleden dat een club uit een land dat niet tot de top 5 (Engeland, Spanje,
Duitsland, Italië, Frankrijk) behoort, kon doordringen tot de kwartfinales. In
2016 was dat Benfica. De laatste keer dat een club uit een kleiner land tot in
de halve finales geraakte, dateert al van 2005: PSV Eindhoven. Sinds de
Champions League in het seizoen 1992/1993 werd geïntroduceerd, zevenentwintig
jaar geleden, waren er slechts twee winnaars die niet uit een top 5-land
kwamen: jawel… Ajax (1995) en Porto (2004).

Vooral de groepsfase tussen september en
december wordt steeds eentoniger en voorspelbaarder. Dat is niet alleen een
aanvoelen bij veel voetballiefhebbers — die de Champions League om die reden steeds
vaker links laten liggen —, het wordt nu ook gestaafd door studiemateriaal.

Favoriet
wint 8 keer op 10

Dat er maar liefst vier Engelse clubs in de
kwartfinales zitten van een competitie die nog altijd een opvolger is van de
vroegere Europabeker der Landskampioenen werd twintig jaar geleden beslist.
Vanaf toen mochten de top 6-landen twee deelnemers afvaardigen, eventueel
aangevuld met een of twee clubs die een voorronde moesten spelen. Sinds het
seizoen 2003/2004 is de top 3 uit Engeland, Spanje, Duitsland en Italië zeker
van kwalificatie; daar kan na play-offs in augustus een vierde club aan
toegevoegd worden.

Het is niet toevallig dat het Football
Observatory van het Zwitserse CIES, een door de FIFA gesponsord studiebureau,
dat seizoen als startmoment nam om een analyse te maken van de groepsfase van
de Champions League. Daaruit blijkt dat de voorspelbaarheid de voorbije
vijftien seizoenen alleen maar is toegenomen. Behaalde de groepswinnaar die
eerste drie bestudeerde seizoenen gemiddeld 2,11 punten per wedstrijd, dan was
dat de afgelopen drie jaar al opgelopen tot 2,26. Het doelsaldo liep op van
6,38 (2003-2006) tot 8,91 (2015-2018). Uiteraard geldt dat ook in omgekeerde
richting: de club die laatste eindigt in haar groep, behaalt steeds minder
punten. Dat ging van 0,59 naar 0,45 punten, met een negatief doelsaldo dat opliep
van -6,72 tot -9,06.

In de periode 2003-2006 eindigde 17 procent
van de matchen met drie goals verschil. De voorbije seizoenen was dat al 23
procent geworden, bijna een op vier wedstrijden dus. Wie op papier favoriet is,
wint steeds makkelijker. Die premisse geldt voor 79,5 procent van de
wedstrijden, acht op tien. Tien jaar geleden was dat nog ‘maar’ 74,6 procent.

Eigenlijk is dat dodelijk voor competitiesport
als kijkspektakel, omdat spanning — en dus onvoorspelbaarheid — daarbij onmisbare
ingrediënten zijn. Nog zo’n anomalie is dat er in de kwartfinales slechts een
op de twee deelnemers het seizoen voordien kampioen zijn geworden in hun eigen
land. Waarom heet dit dan nog ‘Champions’ League?

Euromillions

‘De resultaten verbazen me niets,’ zegt
professor Stefan Kesenne, sporteconoom aan de KU Leuven en de UAntwerpen. ‘Ik
heb vijftien jaar geleden op een congres al gewaarschuwd voor de groeiende
ongelijkheid in het Europese voetbal. Na het Bosman-arrest van eind 1995 kon je
al zien wat er stond te gebeuren. Omdat de beperking op het aantal buitenlandse
spelers wegviel, konden clubs uit grote voetballanden onbeperkt spelers kopen.
Daardoor vertrokken de beste Portugese, Nederlandse en Belgische voetballers
naar het buitenland.’

Verkijk u niet op de aanwezigheid van een
outsider als Ajax, ooit een Europese grootmacht, bij de laatste acht. Dat is
knap, maar het blijft een uitzondering. De kans dat de Amsterdammers de
Champions League winnen is nagenoeg onbestaande. De kans dat een Belgische club
ooit nog de ‘beker met de grote oren’ wint is haast even klein als dat u morgen
de grote pot wint in Euromillions. ‘Win for life’ geldt in de Champions League
alleen voor clubs uit de grote voetballanden. En komende zomer wordt Ajax
gewoon leeggekocht door de grootmachten en kan het opnieuw beginnen te bouwen.

‘De huidige ongelijkheid hangt ook nauw samen
met de explosie van de tv-rechten, die ervoor heeft gezorgd dat clubs uit grote
landen nóg meer geld ter beschikking krijgen’, stelt professor Kesenne vast. ‘De
Champions League is in hoge mate verantwoordelijk voor het groeiende
onevenwicht. Het verdelings- en prijzensysteem maakt rijke clubs rijker en
vergroot de kloof tussen de top 5-landen en de rest. Maar ook binnen de eigen
competities groeit de ongelijkheid. Als Anderlecht of Club Brugge een paar jaar
na elkaar kunnen deelnemen aan de Champions League, wordt de kloof met de
andere Belgische clubs steeds groter. Daarom moeten de tv-rechten herverdeeld
worden. Kijk naar wat er in de Verenigde Staten gebeurt, toch niet meteen een
communistisch land: de clubs in de American Football-competitie, NFL, krijgen
allemaal ongeveer evenveel geld uit de tv-rechtenpot. Zo krijg je vanzelf een
competitie waar minder voorspelbaarheid heerst.’

Europese
competitie

‘Het transfersysteem werkt de ongelijkheid nog
meer in de hand’, vervolgt Stefan Kesenne. ‘De combinatie van hoge lonen en
hoge transfersommen maakt het voor subtopclubs onmogelijk om een topspeler aan
te werven. Eventueel zouden ze op korte termijn nog de hoge lonen kunnen
betalen, maar als daar bovenop ook transfersommen komen, die door handige en
corrupte spelersmakelaars kunstmatig de hoogte worden ingejaagd, wordt het
competitief evenwicht geschaad. Schaf dit af!’

‘Binnen de Europese Unie is de productmarkt
vrij en de arbeidsmarkt gesloten. In het voetbal is het net omgekeerd.
Anderlecht of Club Brugge kunnen niet in de Premier League of de Bundesliga
gaan spelen, maar hun spelers vertrekken daar wel naartoe. UEFA en EU moeten
gezamenlijk deze ongelijkheid aanpakken. Je zou dit kunnen opvangen door een
volwaardige Europese competitie te creëren, bovenop de bestaande nationale
competities. Geen Champions League en zeker ook geen gesloten competitie zoals
de rijkere clubs graag zouden willen, maar een volwaardig kampioenschap. Wie
kampioen wordt in België zou dan bijvoorbeeld kunnen stijgen naar de tweede
Europese divisie, die men zou kunnen opdelen in een aantal liga’s: Noord-, West-,
Oost- en Zuid-Europa. En daarboven zou dan een eerste divisie kunnen bestaan die
start met zestien topclubs, maar wel met een systeem met stijgers en dalers. Het
zou de kloof tussen de top 5 en de rest verkleinen. En zo zouden onze clubs
kans maken om, als ze het goed doen, zich een heel seizoen te meten met de
echte topclubs. Vandaag is de realiteit dat we Europees niet meer meespelen.’

Solidariteit

In zijn conclusies pleit Football Observatory
voor een herverdeling van de beschikbare middelen. Maar, zo concludeert het
zelf, ‘deze oplossing zou tot weerstand leiden bij de financieel dominante
clubs.’ Een ander alternatief zou er volgens Football Observatory in kunnen
bestaan om het aantal deelnemers uit ‘minder ontwikkelde voetbalmarkten’ te
reduceren, maar dan krijg je de facto een nog grotere dominantie van clubs uit
de toplanden en zit je heel dicht aan bij de natte droom van die topclubs: een
gesloten competitie.

Als nevenoplossing
suggereert Football Observatory om een grotere solidariteit te organiseren door
clubs uit kleinere competities die topspelers hebben opgeleid daarvoor ruimer
te vergoeden uit de geldpot van de Champions League. ‘Solidariteit
vind ik een goed uitgangspunt, maar ik zou dat niet koppelen aan transfers’,
oordeelt professor Kesenne. ‘Creëer een fonds waar alle Europese clubs geld
insteken: hoe groter hun budget, hoe groter hun inbreng. En herverdeel dat over
de clubs die topspelers hebben opgeleid.’

‘Ik zie weinig beleving binnen de Europese
Unie momenteel’, besluit Kesenne. ‘Maar ik ben niet pessimistisch. Toen ik er
begin jaren 90 voor pleitte om het transfersysteem aan te passen, zodat spelers
die einde contract waren konden vertrekken, werd dat ook weggelachen. Vijf jaar
later was er het Bosman-arrest. De invoering van Financial Fair Play heeft er de
voorbije jaren toch voor gezorgd dat de meeste clubs hun waanzinnige uitgaven
hebben teruggeschroefd. Dat kan je alleen maar positief noemen.’