22 juni 1980.
Alleen oudere voetballiefhebbers kunnen daar dadelijk plaats (Rome), evenement
(EK) tegenstanders (België en West-Duitsland) en uitslag (1-2) aan koppelen. De
enige keer dat de Rode Duivels de finale van een groot toernooi haalden, een
feit dat helaas weleens onder de mat van de geschiedenis wordt geveegd, zo geobsedeerd zijn we met de Mundial 1986 en de wereldbeker vandaag. Toen was verliezen
een eer en helemaal niet erg. Het verhaal van zeroes die onder bondscoach Guy Thys bijna heroes werden. ‘Vanaf toen begonnen de Rode
Duivels iets los te maken bij het volk.’
GEERT DE
VRIESE & FRANK VAN LAEKEN
Zaterdagochtend
21 juni 1980, de dag voor de grote finale. De krantenkoppen spreken voor zich.
‘Heel België achter de Rode Duivels!’, ‘Miljoenen tv-kijkers voor strijd tussen
de favoriet en de underdog’, ‘Rode Duivels op één hindernis van de titel’… Het
contrast met de donkere Duivelsjaren, die dan nog maar pas achter de rug
liggen, is groot. ‘Kunnen de Duitsers ons kloppen?’ vraagt François Colin zich
af in De Standaard. Het hele land is in elk geval weer helemaal
gewonnen voor de Rode Duivels, stipt hij aan. En niet alleen dat… ‘Zondagavond, lang vóór half negen,
zal Vlaanderen aan de kijkbuis hangen om de finalebewegingen van de Rode
Duivels te volgen. Tegen de West-Duitsers wordt het theoretisch alweer een
ongelijke strijd, maar de Belgische spelers zijn zo gretig om de titel Europees Kampioen op hun naamkaartjes te
zetten, dat alles mogelijk is.’
Hofleverancier
van de Mannschaft is in 1980 het tot Europese grootheid uitgegroeide Hamburger SV,
met Manfred Kaltz, Caspar Memering, Felix Magath en een 29-jarige laatbloeier
die met slechts twee interlands op de teller aan het EK is begonnen: Horst
Hrubesch. ‘Das Ungeheuer’, noemen ze
hem in zijn vaderland. Het Monster, onder
meer omdat de centrumspits niet echt de looks van een aartsengel heeft. Goed voetballen kan Hrubesch eigenlijk
ook niet, maar gooi een betonblok op en hij kopt het weg. Desnoods net vóór een
aanstormende trein.
1980 is in niets te vergelijken met 2018. De gewone burger heeft
nog geen computer op zijn bureau staan. Gsm’s zijn een verre toekomstdroom.
Internet? Connais pas! Sociale media
bestaan nog lang niet. Nieuwssites evenmin. Voor nieuws over de Rode Duivels
moeten we het stellen met de radio en zijn schaarse sportbulletins, de
televisie en zijn weinige bijdragen van ter plekke, en de kranten met hun
nieuws van gisteren, weggemoffeld in het tweede katern, omdat sport dan nog de
belangrijkste bijzaak is en het échte nieuws voorrang krijgt. Dus vernemen onze
helden met veel vertraging dat hun
prestaties door hun landgenoten bejubeld worden. ‘Dat er veel enthousiasme was op
het thuisfront kwamen we pas te weten toen we al terug thuis waren,’ getuigt
Erwin Vandenbergh. ‘Je las dat nauwelijks of niet in de kranten. We leefden
echt op een eiland ginder. Je kan dat niet vergelijken met nu.’ Diezelfde
Vandenbergh zal de finale niet spelen. Te veel averij opgelopen in die korte
invalbeurt in de laatste groepswedstrijd, een soort halve finale, tegen Italië.
Een voetbaloorlog die op 0-0 was geëindigd, een typische uitslag voor beide
landen in die tijd.
Decompressie
Zondagavond
22 juni, een halfuurtje voor de grote finale. Hoog bezoek voor de Belgen.
Prins Albert en prinses Paola zullen voor het eerst in hun leven een voet in
een voetbalkleedkamer zetten. Zij komen de Rode Duivels een hart onder de riem
steken. Helaas, geen speler te bespeuren. Ze zijn namelijk allemaal het veld op
voor de opwarming. Albert drentelt wat onbeholpen en doelloos rond, stapt
daarna met de spelers de kleedkamer binnen, en maakt met elk van hen het
obligate praatje. Door de kieren van het prinselijke colloque singulier waait na de wedstrijd door dat een van de Rode
Duivels Albert gevraagd heeft of hij iets van voetbal kende. En? ‘Hij heeft ons
in elk geval niet gevraagd of we op
buitenspel gaan spelen.’
‘Het
vertrouwen was er, we waren er klaar voor’, zegt Jan Ceulemans, 23 op dat
ogenblik en stilaan in de fleur van zijn voetballeven. ‘Al was er geen
discussie mogelijk: de Duitsers waren favoriet. Rummenigge, Hrubesch, Schuster,
Briegel, Kaltz: dat waren beren!’ En, jawel, daar is het underdoggevoel al. Centrale
verdediger Luc Millecamps: ‘We zeiden tegen elkaar: “We mogen verliezen,
maar met niet te veel.” Dat bleek de goede ingesteldheid. Je moet altijd
spelen voor wat je waard bent. Het mooie aan voetbal is dat je de mindere kunt
zijn en toch kunt winnen.’ Ook oude rat Wilfried Van Moer blijft rustig. ‘Je
hebt altijd stress, maar wij stonden zeker niet te bibberen voor die finale.
Niemand had dit verwacht van de Belgskes.
Verliezen we, dan zou iedereen gezegd hebben dat we toch een goed resultaat
hadden neergezet.’
Walter
Meeuws drukt het zelfs nog iets sterker uit. ‘Na de 0-0 tegen Italië kwam de
decompressie. “Dat pakken ze ons niet meer af!” was wat er in de
groep leefde. Zie van waar we kwamen: acht jaar niks bereikt, drie toernooien
gerateerd, drie jaar gesukkeld onder Guy Thys en daar stonden we in de finale. Zoiets gebeurt onbewust. Nog voor de
finale begon, hadden we een eindstadium bereikt: Italië voor eigen publiek
uitschakelen gaf een voldaan gevoel. Het was op.’
Abführen!
De
eerste helft worden de Rode Duivels weggedrukt. Na tien minuten is het al 1-0
voor de Duitsers en er zijn een goede Pfaff en wat geluk nodig om die kleine
achterstand tot de rust te bewaren. ‘Wat een ploeg!’ klinkt Meeuws bewonderend.
‘Rummenigge was een voorlijn op zich,
Briegel was een tank, Schuster strooide achteloos met passen buitenkantje
voet.’
‘De
eerste helft waren zij oppermachtig,’ ziet ook aanvoerder Julien Cools, die
traditiegetrouw vele kilometers afmaalt. ‘Wij konden alleen maar een paar keer
dreigen. Maar misschien hebben de Duitsers zich vergaloppeerd. Ik herinner me
nog dat Schuster, een arrogante aap,
ons denigrerend bekeek.’
De
decompressie maakt in de pauze plaats voor realisme én de terugkeer van de
onverzettelijkheid: zo kan het niet verder. Zonder strijd te leveren ten onder
gaan, nooit! ‘Tijdens de rust zijn we wakker geschoten,’ weet Meeuws nog. ‘We
hadden zó’n mooi parcours afgelegd en nu werden we weggespeeld door de
Duitsers, dat konden we niet laten gebeuren. Zo wilden we dat EK niet
afsluiten. Die typische samenhorigheid in onze groep borrelde opnieuw op.’
Voor
één speler is de start van de tweede helft een signaal om een tandje bij te
steken: René Vandereycken. Hij wordt ook een beetje opgenaaid door zijn
medespelers, ziet Luc Millecamps. ‘René stond daar tegenover Hans-Peter
Briegel, een paracommando, die ons de eerste helft van het kastje naar de muur
speelde. Tijdens de rust zei er iemand: “Zeg,
René, die Duitser speelt een beetje met uw kloten hé.” “’t Zal niet
lang meer duren,” antwoordde René. “Hoeveel
champagne hebt g’er voor over?” En wie moest er na tien minuten in de
tweede helft af? Juist ja, Briegel. Abführen!’
Minuut 88
‘Wij
waren baas, zij kropen terug,’ vat Julien Cools het wedstrijdverloop na de rust
samen. In de zesentwintigste minuut van die bewonderenswaardige tweede helft
gebeurt het ondenkbare: België krijgt een strafschop in cadeauverpakking.
Scheidsrechter Rainea en zijn lijnrechter zien niet dat de Duitse libero
Stielike Swat Van der Elst een metertje buiten het strafschopgebied ten val
brengt. Knipoogt Julien Cools: ‘De Swat was zo rap dat de linekesman dat niet goed kon volgen. Och, over die vijf centimeter
gaan we nu niet discussiëren.’
René
Vandereycken knalt binnen en plots is er hoop en geloof. Uitblinker Jan
Ceulemans daarover: ‘De eerste helft waren ze veel beter, dat is zo. Maar na
die penalty voelden we dat we even sterk waren, zelfs fysiek.’ ‘We zijn
gegroeid in die wedstrijd,’ zegt Luc Millecamps. ‘Spelen we extra time, dan wil ik het nog weleens
zien!’
Maar
dan is er die vermaledijde achtentachtigste minuut. De verlengingen zijn nu
zeer nabij en als er nog gescoord wordt – zo denken de meeste waarnemers – zal
het door een Rode Duivel zijn. Niet, dus.
‘Renquin kopte de bal een beetje ongelukkig in corner en Jean-Marie maakt
daarna toch een noodlottig foutje,’ roept Julien Cools het pijnlijke moment nog
één keer op.
‘Hrubesch
was mijn rechtstreekse tegenstander, ja,’ geeft Luc Millecamps toe. ‘Ik heb de
beelden van die tweede goal al duizend keer gezien en ik blijf erbij: een
fataal misverstand. Jean-Marie komt uit, roept en zet dan een stapje terug. Ik
schermde zoals altijd de keeper af, zodat hij kon uitkomen. Maar op dat moment
hou je je tegenstrever niet meer in de gaten. Spijtig.’
‘Helaas
bleek nog maar eens dat je met de Duitsers pas klaar bent als de match voorbij
is,’ diept Walter Meeuws een huizenhoog voetbalcliché op. ‘En ja, Jean-Marie
kwam verkeerd uit, maar ik denk dat niemand hem dat kwalijk heeft genomen. Ik
stond in de buurt, maar ik wist: als hij roept, is de bal voor hem. Kan
gebeuren.’
Lege bar
‘Dat
we een unieke kans hebben gemist, leefde toen niet,’ zegt Walter Meeuws. ‘De
eerste vijf minuten na affluiten waren we kapot, daarna overheerste het gevoel
dat we een fantastisch toernooi gespeeld hadden. Een jaar voordien werden we
nog uitgelachen, nu waren we plots nationale helden.’ Luc Millecamps gaat snel
over tot de orde van de dag. ‘Zó ontgoocheld waren we nu ook weer niet.
Formidabel toernooi gespeeld, iedereen was tevreden. We kwamen met de nationale
ploeg uit een heel diep dal en nu stonden we dáár. Er zijn er niet veel die
kunnen vertellen dat ze ooit in een finale van een EK stonden. In België zijn
het er precies elf.’ Ook Jan Ceulemans is het type dat een verloren EK-finale
kan relativeren. ‘Achteraf kun je zeggen dat we de kans hebben laten liggen en
is er wel wat spijt, maar er valt ons niets te verwijten. We zijn ervoor
gegaan.’ ‘Misschien zijn we te snel content,
dat klopt,’ geeft Van Moer aan. ‘Nederlanders of Engelsen zouden wekenlang
teleurgesteld zijn na een nederlaag in de finale, wij niet.’
Julien
Cools sluit na het laatste fluitsignaal een hoofdstuk af. ‘Al bij al was het
een geslaagd toernooi, maar op één manier blijft het een gemiste kans. Ik heb
twee Europabekerfinales verloren en die finale van het EK, drie keer zilver,
maar het was toch het begin van een nieuwe generatie en van meer
zelfbewustzijn. Voor mij was het mijn allerlaatste interland. Ik had dat vooraf
met Guy Thys aan het zwembad afgesproken. Wat ik het meest jammer vind aan mijn
carrière, is dat ik nooit op een WK gespeeld heb. Maar ja, we zaten in een dal
in de jaren zeventig.’
In
een hoekje zitten huilen doen de Duivels alleszins niet. Op naar de bar,
ouderdomsdeken Van Moer op kop. ‘Van contentement
zijn we terug naar het hotel gegaan en daar hebben we alles opgedronken. Er was werkelijk niets meer te krijgen
in de bar.’
Het
onthaal in België verrast de hele delegatie, Walter Meeuws niet in het minst.
‘Er stonden vijfduizend mensen ons op te wachten op Zaventem, dat waren er
evenveel als bij de laatste oefenwedstrijd vóór het EK, tegen Roemenië.
“Wat is er nu gaande?” vroegen we ons af. Voor het toernooi kwam
niemand ons uitwuiven, maar achteraf werden we wel feestelijk onthaald. Vanaf
toen begonnen de Rode Duivels iets los te maken bij het volk.’
België-West-Duitsland 1-2
Zondag 22
juni 1980, 20u30 – Stadio Olimpico
(Rome) – Scheidsrechter: Rainea (Roemenië).
België:
Pfaff, Gerets, L. Millecamps, Meeuws, Renquin, Cools, Van Moer, Vandereycken,
Mommens, Van der Elst en Ceulemans.
West-Duitsland: Schumacher, Kaltz, Stielike, K. Förster, Dietz, Briegel (56’ Cullmann),
Schuster, H. Müller, Rummenigge, Hrubesch en Allofs.
Doelpunten: 10’ Hrubesch (0-1), 71’ Vandereycken (1-1, pen.) en 88’ Hrubesch (1-2)
De citaten komen
uit ‘De Grote Duivels. Het volledige verhaal achter het EK 1980’ van Geert De
Vriese en Frank Van Laeken, uitgeverij Houtekiet, 19,99 euro. Online is dat
boek zeker nog terug te vinden. Ook de hoofdstukken over de lamentabele
prestaties van de Duivels in de aanloop naar het WK 1978 en het EK 1980 zijn zeer
de moeite, al zeg ik het zelf.