Zo, ik heb
uw aandacht. Want natuurlijk vindt u dat geen terechte uitspraak en al zeker
niet met dat uitroepteken op het eind. De georganiseerde corruptie, meneer.
Niet te vertrouwen, die bende. Nee, zelf ga ik al jaren niet meer stemmen, ze
kunnen de boom in. Allee, dat is toch een schandaal, wat je nu allemaal leest
en hoort. Kreten uit het dagelijks bestaan.
De doorsnee
Vlaming heeft het niet over ‘politici’, maar over ‘polletiekers’. Dat is niet
nieuw. Ik hoor dat al een jaar of dertig. Polletieker, als in: let op, of hij/zij
zit in uw zakken. De kloof tussen burger en politiek is er niet zomaar gekomen.
Of die afstand gecreëerd werd door de burger dan wel door de politicus, is een
kip-of-het-ei-vraag. Wat was er eerst? Het misprijzen van de burger voor het
beleid of het verwaarlozen van de Dorpstraat door de mannen en vrouwen in de
Wetstraat? Maar of we dat nu leuk vinden of niet: we hebben de politiek nodig.
(En de politiek heeft ons, burgers, nodig.)
Zonder de
politiek zouden we letterlijk met getrokken messen tegenover elkaar staan. (Inderdaad,
net wat u zegt, dóór de politiek gebeurt dat ook wel.) Zonder politiek zou de
samenleving één grote chaos zijn, zonder regeltjes, zonder afspraken, zonder
waarden en normen. Er zou na een tijdje iemand opstaan, die op een verhoogje
zou springen en roepen: mensen, we moeten ons organiseren, want zo gaat het
niet verder. We hebben mensen nodig die hun verantwoordelijkheid willen opnemen
en die zich opofferen om de maatschappij beter te laten functioneren. Weet je
wat, we zullen die uit ons midden laten verkiezen. Wie is er kandidaat? Wie mag
er mee stemmen? Wie de meeste stemmen haalt, mag ons vertegenwoordigen.
Politiek, dus. We kunnen niet zonder.
***
Zou ik als
titel ‘Leve de politici!’ hebben durven te schrijven boven dit stuk. Ik aarzel.
Ik denk het niet. Want hoezeer ik er ook van overtuigd ben dat de politiek
onmisbaar is, des te meer stel ik vast dat politici zichzelf overbodig proberen
te maken. Tot we helemaal terug bij af zijn en er iemand op een verhoogje moet springen
en roepen dat we ons zullen moeten organiseren, en vertegenwoordigers
aanstellen, en, weet je wat!, we zullen hen uit ons midden laten verkiezen.
Wat we de
afgelopen veertien dagen hebben meegemaakt, sinds de publicatie van het
Publipart-verhaal in Het Laatste Nieuws,
wordt weleens een systeemcrisis genoemd. Dat klinkt lekker zwaarwichtig, maar
is dat ook zo? Dan heb ik in mijn leven al heel wat systeemcrisissen
meegemaakt. De politiek hobbelt van systeemcrisisje naar grote Systeemcrisis.
Herinnert u zich de Nieuwe Politieke Cultuur nog? Een jaar of twintig geleden
moet dat geweest zijn, in de nasleep van Zwarte Zondag, het Agusta-schandaal en
de Dutroux-affaire. “Een Belgisch streven naar het verminderen van het
politiek dienstbetoon en het cliëntelisme”, lees ik op Wikipedia. ‘Nieuwe
Politieke Cultuur’ staat daar in het rood, wat zoveel wil zeggen als: dit lemma
verdient niet eens een uitgebreidere definitie.
Vreemd hé,
iets waarover de kranten twee decennia geleden vol stonden en waardoor we na
een tijdje de vlot bekkende afkorting NPC dagelijks in de mond namen, blijkt in
intensieve internettijden niet eens een beschrijving van langer dan één zin waard
te zijn. Gokje: zo zal het ook de Politieke Vernieuwing vergaan, waarover her
en der al gesproken werd de voorbije weken. De afkorting PV doet trouwens iets
te veel aan proces-verbaal denken. Nee, ‘Politieke Vernieuwing’ zal niet eens
de longlist van Woorden van het Jaar halen, vermoed ik.
Vergeleken
met Agusta en, nog wat vroeger, de uitspattingen van Vanden Boeynants en
consoorten, was dat gedoe in de intercommunales en met de vele mandaten trouwens
eerder een vorm van onbezonnen spielerei. Erg, maar niet erg. Schandalig, maar
niet schandalig. Ziekelijk, maar niet ziekelijk. Al maak ik graag een uitzondering voor de
maffiose praktijken binnen Publifin.
Er hadden
geen koppen moeten rollen, als u het mij vraagt. Tom Balthazar had niet moeten
opstappen, ook al begon hij toch wel rijkelijk laat na te denken over het
maatschappelijke doel van Publipart, zijn rol daarin en de extra inkomsten die
hij eruit vergaarde. En ja, als vertegenwoordiger van de sp.a had hij daar meer
aandacht moeten aan besteden dan politici van een andere kleur en ideologie. Je
kunt dat oneerlijk vinden, maar als je jezelf profileert als socialist
(‘Socialisme’, volgens Van Dale: “(het streven naar) een
sociaaleconomische orde waarin geen klassentegenstellingen bestaan”), dan
moet je daar consequent naar handelen. De PS is het levende bewijs dat absolute
macht absoluut corrumpeert, de sp.a staat ook veel te ver af van de socialistische
idealen van weleer. Sociaal-democratie verhoudt zich tot socialisme zoals
koffie verkeerd zich verhoudt tot ristretto: het oorspronkelijke product is nog
maar in zeer verdunde vorm aanwezig.
Krijg het
maar uitgelegd aan je kiezer dat je een serieuze zakcent bijverdient in een
instelling die niet veel meer is dan een lege doos. Probeer de burger maar
nader tot de politiek te brengen, als je uitspraken doet als “4.800 euro netto
per maand voor een volksvertegenwoordiger? Dan krijg je alleen maar ambtenaren
en leraren in het parlement!” Vierduizend achthonderd euro netto, salaire de misère, dat is drieduizend vijftig euro meer dan het mediaaninkomen, lees
ik vandaag in de krant. En dan nog: een slimme ambtenaar of leraar is nog
altijd beter dan een mislukte ondernemer of advocaat. Dat papa Michel volgende
week maar gaat skiën in Oostenrijk — het mag terug! — en nadenkt over die domme
uitspraak van ‘m.
***
We moeten
minder verkozenen des volks hebben, orakelden sommigen, opgejaagd door de waan
van de dag wanhopig op zoek naar oplossingen. Reduceer het federale parlement
van honderd vijftig naar honderd, of — waarom niet, nu we toch bezig zijn? —
vijftig. Dat moet volstaan. Twee opmerkingen daarbij: alweer wordt zo het
wetgevende niveau aangepakt, terwijl onze parlementen nu al zo weinig te zeggen
hebben. En wie zegt er dat de geschrapte zitjes zullen toebehoren aan bekwame
politici? Voor hetzelfde geld wordt het koren weggesmeten en blijven we
opgescheept met het kaf.
Er is geen
enkele garantie dat ‘minder politici’ gelijk staat aan ‘meer kwaliteit’.
Voorbeelden genoeg van gedreven politici die het niet hebben gehaald bij
verkiezingen. Nog meer voorbeelden voorhanden van stoethaspels die zich dankzij
het succes van hun partij tot op de banken van een parlement of gemeenteraad
hebben gewerkt. In dit land verwarren we kwantiteit altijd met kwaliteit. Niet
doen.
“De
meeste politici die ik heb ontmoet, zouden nooit door een assessment voor een
job als topmanager geraken,” schrijft de zeer slimme medemens Frank Van
Massenhove heden in zijn column in De
Tijd. En nog: “De waarheid is dat de meeste mensen die onze
parlementen en regeringen bevolken nooit zulke hoge inkomsten zouden hebben als
ze in de privésector zouden werken.” Er is dus wel degelijk een
kwalitatief probleem in de politiek. Laten we dat aanpakken, als burgers. Laten
we eerst eens goed bestuderen wie wat van plan is te doen en dan de juiste
keuze maken, in plaats van lukraak met de vogelpik iemand aanduiden of een
bolletje rood maken omdat dienen mens
er wel sympathiek uitziet.
***
Als we
klagen over de politiek, dan klagen we over de manier waarop wij de samenleving
zelf hebben ingericht. Als we klagen over politici, dan klagen we over de
mensen die wij een — excusez le mot —
mandaat hebben gegeven. Als er dus van alles fout loopt in die wereld (en er
loopt van alles fout in die wereld!), dan moeten we dat ook onszelf verwijten.
Daarvoor hebben we geen nieuwe partijen nodig, want de versnippering werkt nu
al verlammend. Veel van die uit de hand gelopen hobbyclubjes of cafégrappen zijn
in het beste geval tijdelijke éénthemaverenigingen. In het slechtste geval
roepen ze zomaar wat. We zijn niet links, we zijn niet rechts, we zijn
averechts. Dat soort nonsensicale dingen.
Als we de
politiek willen opkuisen, zullen we dat van binnenuit moeten doen. De bestaande
partijen tot de orde roepen, zelf een engagement opnemen (en dat kan, voeg ik
er snel voor mezelf aan toe, ook langs de zijlijn gebeuren), waakzaam blijven,
beter nadenken over onze keuze in het stemhokje. Binnen die partijen moeten ze
ook beseffen dat je sommige mensen de hele tijd kunt bedotten en alle mensen
een deel van die tijd, maar dat je niet iedereen altijd en overal voor de gek
kan houden.
Als we
goede politici willen verkiezen, dan hangt daar een prijskaartje aan vast. Dat
hoeft niet meer te zijn dan die 4.800 euro netto, al heb ik daar geen
principieel bezwaar tegen. Kwaliteit mag wat kosten. Goed beleid is geld waard.
Maar zorg er dan wel voor dat dat loon volstaat en dat elke vorm van cumulatie
uitgesloten wordt, dat werkzaamheden binnen intercommunales deel uitmaken van
het gewone takenpakket (en dus niet extra verloond worden) en dat de verleiding
om bij te klussen in de privé wordt gereduceerd tot, laten we zeggen, nul.
Een
kamervoorzitter die naast zijn riante loon een privébedrijf adviseert, dat is
te gek voor woorden. Een premier die zich veertien dagen na zijn ontslag laat
betalen door, datzelfde, privébedrijf, terwijl hij net voordien nog mee
bedisselde hoe de grote concurrent van dat bedrijf moest gerund worden, dat is
zoveel bruggen te ver dat zelfs de term ‘onethisch’ niet meer volstaat. Van die
graaiende politici, verlos ons partijen en kiezers. Maar laten we ophouden om
kinderen met het badwater weg te gooien. We hebben destijds het politieke
dienstbetoon verketterd en grotendeels afgeschaft, omdat er te veel aan cliëntelisme
werd gedaan, maar het gevolg was dat de Homo Politicus nóg verder af ging staan
van Jan met de Pet. In plaats van sommige spelregels aan te passen, hebben we
toen gewoon de sport geschrapt. Zo slim was dat, achteraf bekeken, nu ook weer
niet.
De politiek
is nodig. Politici zijn nodig. Dus, tegen beter weten en de tijdsgeest in: leve
de politiek!