In het
woord hindernis zit een hinde verscholen. Dat was hij, een hinde. In een tijd dat je
zelf amechtig probeerde bal aan de voet zo snel mogelijk tussen stilstaande
paaltjes te dribbelen, zag je hem dat ook doen in sierlijk zwart en wit, in die
magische shirts met de vertikale streep, waar je het rood moest bijdenken. Mij
lukte het nooit, hem lukte het altijd, met bewegende paaltjes in de vorm van
balorige tegenstanders die de klojo die hen voor duizenden mensen tureluurs
draaide en hopeloos belachelijk maakte wat graag middels het plaatsen van de
studs net onder de knie wilden uitschakelen. Hij was te snel, te vaardig, te
veel hinde om zich door de hindernissen te laten afschrikken.

Hij, dat
was Johan Cruijff. Was, want ook onsterfelijk gewaande helden blijken dan toch
sterfelijk te zijn. De mythe leeft voort. El Salvador, noemden ze hem in
Barcelona, toen hij daar in 1973 neerstreek. De Verlosser. Voor mij was hij De
Onnavolgbare. Deed dingen waarvan je zelf had vastgesteld dat het menselijk
lichaam dat eigenlijk niet toelaat. Als anderen stapten, zweefde hij. Als
anderen liepen, vloog hij. Altijd een fractie sneller, intelligenter, genialer.
Genie op noppen. Hij was een aparte kunstvorm, een volledige zaal waard in het
kunsthistorisch voetbalmuseum.

Ook als
trainer was hij De Onnavolgbare. Tussen de cynici van het betonvoetbal predikte
hij gedurfd en op creativiteit gebaseerd aanvallend spel. Tiki taka? Zijn
uitvinding. Het zo geroemde FC Barcelona van het voorbije decennium? Hij legde
de basis. ‘Football has lost a man who
did more to make the beautiful game beautiful than anyone in history’
,
tweette Gary Lineker, en zo is het maar net. Hij was de ‘Johanpassie’, de
ultieme compositie van Bach. Als je initialen JC zijn, word je aanbeden, zo
ging dat tweeduizend jaar geleden ook al.

Cruijff
oversteeg het kortstondige bestaan als topvoetballer door als toptrainer
zijn stempel te drukken. Niemand deed hem dat voor. Niemand zal hem dat nadoen.
Franz Beckenbauer werd als bondscoach wereldkampioen, klopt, maar met het
lelijkst denkbare voetbal. Dikke Diego was ook trainer: een lachertje. Zidane
probeert het nu bij Real Madrid, afwachten of hij overeind blijft. Pep
Guardiola? Uitstekende voetballer, uitmuntende trainer, maar als actief speler
behoorde hij niet tot de allergrootsten, in tegenstelling tot zijn leermeester.
Idem dito voor Ernst Happel: de mythische trainer was niet meer dan een goede
voetballer, het geniale zat in zijn hoofd, niet in zijn voeten. Bij Cruijff zat
het overal, net als die verderfelijke longkanker, helaas.

En na de
onnavolgbare voetballer en de onnavolgbare trainer volgde dan nog de
onnavolgbare analist. Cruijff ontwikkelde een eigen geheimtaal: een mengelmoes
van Amsterdams, voetballistieke wijsheid en briljante eigenzinnigheid,
overgoten met een sausje baarlijke nonsens, al had niemand dat door of durfde
niemand het aan om dat te signaleren. Eens je aan iemands lippen hangt, mag hij
‘Kak pis kots’ zeggen, je aanhoort het als goddelijke woorden. Cruijff moest
daar zelf wel om lachen. ‘Als ik thuiskom van een televisie-analyse, vraagt
mijn vrouw: “Wat heb je gezegd?” Dan zeg ik: “Al sla je me
dood”.’

Toen het
duidelijk werd dat hij afscheid had genomen van het trainerschap, wilde hij nog
een onduidelijke rol spelen als adviseur, bij zijn Ajax. De Onnavolgbare koos nu voor een rol die hem veel minder
lag: de betweterige dictator. Ook daarover had ie eerder al gevleugelde woorden
uitgekraamd: ‘Ik ben overal tegen. Tot ik een besluit neem, dan ben ik ervoor.
Lijkt me logisch.’ Ons, gewone stervelingen, ook, Johan.

Weer sterft
een jeugdheld van me, weer verdwijnt een stukje jeugd. Dank om die in te
kleuren, meneer Cruijff, ook al was het dan in zwart-wit. ‘Er is maar één moment dat je
op tijd kunt komen. Ben je er niet, dan ben je óf te vroeg, óf te laat.’ Je
bent voor één keer niet precies op tijd maar te vroeg, beste Johan, véél te
vroeg.