Dames en heren, ik ben genomineerd voor de
Bronzen Urbanus, zowat de belangrijkste culturele prijs van de gemeente
Galmaarden, waartoe mijn woonplaats Tollembeek behoort. En Urbanus, dat weet
iedereen van De Panne tot Tongeren, is de beroemdste inwoner van dit Pajotse
dorp. Dé Urbanus, jawel, die ik op mijn zestiende bewonderde omdat hij a)
grappig was, b) soms zelfs hilarisch, c) anti-establishment met lange vettige
haren en d) mij inspireerde om zelf de rest van mijn leven absurde flauwiteiten
uit te spuwen (sorry, daarvoor).
‘Schrijver’, zo staat er achter mijn naam in
een artikeltje van dertig lijnen dat geheel onterecht werd weggemoffeld op de
regionale pagina’s van Het Laatste Nieuws.
Andere kranten maakten niet eens melding van deze prijs, die hier ten velde
nochtans het equivalent is van de Gouden Boekenuil of de Oscars, kan je nagaan.
Vijf tegenkandidaten zijn er, die ik verder van haar noch pluim ken, maar dat
geldt ongetwijfeld ook in omgekeerde richting. Hier wonen niet veel mensen,
maar we laten elkaar met rust. Of we zijn niet geïnteresseerd in wie de ander
is, beslist u zelf maar. De buren kennen we een beetje, dat wel. Het is dan ook
mijn sympathieke overbuurman die me genomineerd heeft. Als lid van de
cultuurraad heeft hij dat voorrecht. Op 23 januari weet ik of we halsoverkop
een schouw moeten laten bouwen om een trofee op te zetten. (Ik moet er verdorie
een thuiswedstrijd van mijn geliefde voetbalclub voor laten vallen, maar alles
voor die fifteen minutes of very local
fame.)
‘Schrijver’, ik probeer van het woord te
proeven, maar het blijft vreemd klinken. Ik heb dit jaar twee boeken
geschreven. Ik schreef in het verleden drieënhalf boeken en schrijf volop
artikels, columns en blogposts, maar voel me geen ‘schrijver’. Hugo Claus, dat
was een schrijver. A.F.Th. van der Heijden, dat is er één. En er zijn er nog,
van hele goede tot wanstaltige, maar ze mogen zich wel schrijver noemen. Een
schrijver associeer ik met fictie, niet met afstandelijke verslaggeving of het
kritisch spuien van meninkjes. Schrijven is voor mij een werkwoord, geen
kunstvorm.
Eerlijk gezegd, toen ik de vraag kreeg of het
me interesseerde om genomineerd te worden, was ik eerst verrast. Té verrast om:
‘Bah, weet ik zo nog niet’ te zeggen. Dus zei ik: ‘Ach ja, waarom niet?’. En nu
ik mijn naam na veel te lang zoeken (waarom is dit geen voorpaginanieuws?!) heb
teruggevonden, wil ik winnen, want zo zit ik dan ook weer in mekaar: tussen
‘Nee, geen interesse’ en ‘Ja, ik ga ervoor’ zit hooguit een dag, of de
publicatie van een minuscuul artikel in de krant. Geef me een computerspel en
ik wil winnen. Tot vals spelen toe, er zijn getuigen van. Dus ja, ik wil dit
kleinood uit handen van de grote Van Anus ontvangen. (Wie moet ik allemaal bedanken in mijn overwinningstoespraak?)
***
Dimitri Verbelen, dat is tenminste een echte
schrijver, die heeft een roman gepleegd, maar die woont niet in Tollembeek en
komt dus niet in aanmerking voor de Bronzen Urbanus. In Vrolijke, vrolijke vrienden wordt de lezer door hem opnieuw naar
Aalst ontvoerd. Het is daar een vruchtbare bodem, blijkbaar. Verbelen kan het
weten, want hij heeft er lang vertoefd. Zijn naam zegt u iets? Hij is de man
achter de Facebookpagina ‘Vrolijk relativerende liga ter bestrijding van
azijnpis en verzuring’, die — zoals de naam het al zegt — vrolijk relativeert
en daarmee de verzuring probeert te bestrijden.
Dat doet hij in Vrolijke, vrolijke vrienden niet, het verhaal van vier
jeugdvrienden die elkaar uit het oog verliezen en terug contact zoeken in de
marge van een voetbalclub op de dool, het immer geweldige en zelden succesvolle
Eendracht Aalst. Maar de zuipschuiten van weleer stevenen af op een
verschrikkelijk drama. Er kan wat afgelachen worden met deze roman, maar bovenal is het toch een heel serieuze plot.
Ja, ik moest geregeld aan De helaasheid der dingen denken, waarin Dimitri Verhulst zijn
personages ook om ter marginAalst laat wezen. In vergelijking met dat
wonderbaarlijke, afwisselend intrieste en hilarische, boek moet Verbelens worp
het afleggen, dus laten we die weg niet verder inslaan. Want Vrolijke, vrolijke vrienden mist wel een aantal dingen — er zouden meer
dialogen in mogen staan, bijvoorbeeld, en minder beschrijvende passages —, maar
biedt genoeg inhoud en stilistisch vermogen om je als lezer bij het nekvel te
blijven vasthouden. (Hahaha, ‘stilistisch vermogen’, ‘nekvel’, ik lijk wel een
would be-schrijver die een collega de vergetelheid in recenseert, niet doen,
Van Laeken, je bent een ‘schrijver’!). Met plezier gelezen, bijgevolg. Ook al
omdat de personages zo herkenbaar zijn: in je eigen omgeving heb je ook al
weleens een veelvraat, een grote mond met losse handjes en een stille genieter
tegengekomen. En een man met grootse plannen die uiteindelijk in een heel voorspelbare omgeving terechtkomt, want dat ben je tenslotte zelf.
***
En nu ga ik snel afsluiten. Ik heb nog zeven
weken om de jury van de Bronzen Urbanus gunstig te stemmen. Ideeën voor
steekpenningen en cadeautjes zijn welkom. Te richten aan: Frank Van Laeken,
schrijver, Tollembeek. Adres hoeft niet, de postbode leest de krant, lokale
beroemdheden pluk je er hier zo uit.
Frank, sorry dat ik dit nu pas lees en er dus ook nu pas op reageren kan. Vooral om dit mee te delen: die schouw, maak ze stevig genoeg want de Bronzen Urbanus is niet echt een kleinood, hij weegt meer dan 7 kilogram. Ik kan het weten, want ik heb er zelf eentje staan, ook gekregen voor een vorm van “schrijverschap”. Tja, schrijven en lezen zijn in dit dorp van ons zo’n straffe vaardigheden dat ze op zich volstaan voor een cultuurprijs 😉 Overigens gaat het volgens Urbain zelf, uiteraard in zijn onnavolgbare stijl, niet om echt brons maar om “omgesmolten Leuvense stoven”, wat het gewicht verklaart. O ja, ook nog dit: mensen nomineren voor de Galmaardse cultuurprijs is géén voorrecht van leden van de cultuurraad; iedere inwoner mag nomineren, maar alleen de leden van de cultuurraad mogen stemmen. Anders zou zelfs een hond met een hoed op die niet kan schrijven (de hond, niet de hoed) kunnen winnen door een bus met supporters op te trommelen.