Postmanuscriptale depressie, bestaat dat? Het
akelige, quasi postnatale gevoel dat een auteur overvalt wanneer hij net zijn
definitieve tekst heeft ingeleverd bij zijn uitgever. Nou ja, definitief is
relatief, natuurlijk, want er volgen nog wel wat correcties, zodat er straks
ook nog eens een definitieve definitieve
versie zal worden gemaakt. Mijn boek mag dan wel Als het werk stopt gaan heten, maar werken aan een boek stopt
nooit. Die titel is zó fout.
Een lijf dat stijf staat van de adrenaline,
een hoofd dat niet ophoudt met malen, een hart dat driftig bonkebonkt tijdens
eindeloos lijkende half-slapeloze nachten. Nooit schrijf ik nog een boek! (Deze
maand, bedoel ik, of deze week, want er liggen al wat projecten in het
verschiet) Vrijdagavond had ik heel even een gelukzalig ik-momentje: ik was
tevreden over mezelf. Dat overkomt me uiterst zelden en als het dan al eens
gebeurt druk ik snel op de ontkenningstoets. Dit. Gebeurt. Niet. Mag. Niet.
Kritisch. Blijven. Jongen!
‘Wreed content’ met de content, ja, dat was ik. Schaamteloos. Onbescheiden, al wist de
rest van de wereld er niet van af, wat dan toch weer op enige bescheidenheid
duidt. Ik had een allerlaatste interview uitgetikt en daarna de hele tekst nog
eens onder de loep gehouden. Muggen werden gezift, komma’s geneukt, net als de
occasionele mier, en… ik voelde dat het wel goed zat. Mag dat even, ja? Vraag
in eerste instantie aan mezelf gericht. (Het antwoord was ‘Ja’, voor één keer
zonder aarzeling.)
Maar nu is er dus die leegte. Doet me denken
aan Eric Gerets die ooit de in zijn ogen al te kritische sportjournalist Ivan
Sonck, een rijzige slanke man, smalend ‘De Lange Leegte’ noemde, naar het
gelijknamige stadion van de Nederlandse voetbalclub SC Veendam. Goede vriend
Ivan nam die geuzennaam dankbaar aan en vertelt nog altijd graag die anekdote
van dertig jaar geleden. De Lange Leegte. Letters dansen niet meer op papier,
gedachten blijven verward achter in de hersenpan, het is even op. Als ik
vandaag in de krant de foto zie van die terminaal zieke Club Brugge-supporter
die voor euthanasie heeft gekozen en die voor hij zelf het pad naar zijn Lange
Leegte inslaat de aftrap mocht geven van een voetbalwedstrijd, dan schiet mijn
gemoed vol. Die duim naar het volk op de tribunes. Die beschermende blik van
dat zesjarige dochtertje. Die opdringerige mascotte die op een of andere manier het plaatje toch compleet maakt. Tot tranen toe bewogen. Dit is zo on-mij. Wie ben ik? Ben ik dit
echt of ben ik die man die vorige week als een razende gek achttienduizend
woorden heeft getikt, omgerekend goed voor tien volle krantenpagina’s, met of
zonder ontroerende foto’s, en die de dagelijkse waanzin door een sarcastische bril probeert te bekijken?
Bestaat dat, postmanuscriptale depressie?