Ik ben er geweest! (Neen, dat klinkt iets te luguber als
aanhef.)
Ik ben er geraakt! (Pff, een ietsiepietsie te psychologisch
dit.)
Ik ben er eindelijk
geraakt! (Oké, dit kan ermee door.)
Ik ben er eindelijk
geraakt. In het Red Star Line Museum in Antwerpen, bedoel ik. Deze prestigieuze
plek waar Antwerpenaren en tijdelijke passanten herinnerd worden aan een
spectaculair maar al bij al minder fraai hoofdstuk uit ons verleden. Ik had net
het boek Wij gaan naar Amerika van
Dirk Musschoot achter de kiezen, een mooi uitgegeven werk over de migratie van
landgenoten naar het beloofde land Amerika, waarin je als lezer geconfronteerd
met een pijnlijke periode uit onze geschiedenis. Tussen 1850 en 1930 lieten
honderdvijftigduizend Belgen have en goed achter – wie geluk had, kon een en
ander nog snel ver onder de prijs verkopen om toch wat centen op zak te hebben
– op zoek naar een beter leven. We waren een Derde Wereldland in die tijd. In
1866 maakte cholera, een typische arme-mensen-ziekte, hier nog 60.000
slachtoffers. Cholera duikt op waar de bevolking afvalwater niet kan gescheiden
houden van regenwater. Vandaag: in landen waar de levensomstandigheden
mensonwaardig zijn. Toen: bij ons.
Opgericht in 1872
transporteerde de Red Star Line vanaf een jaar later vele duizenden
gelukszoekers. Op het hoogtepunt waren dat er meer dan 120.000 per jaar, die
vanuit Oost- en Zuid-Europa naar Antwerpen afreisden, meestal met de hele
familie. De welgestelden reisden in eerste klasse en hadden heel wat privileges
aan boord van de gigantische stoomboten. Wie daar maatschappelijk net onder
zat, mocht in tweede klasse afvaren en kon aan boord ook nog redelijk vrij
rondlopen. De sukkels verbleven zes weken lang in derde klasse, helemaal
onderin het schip, en mochten slechts bij uitzondering hun kajuiten verlaten.
Een tijdelijke gevangenis op het water was het, op weg naar een onzeker
bestaan, weg van de miserie van het vroegere thuis.
In een van de eerste
vertrekken van het museum moet de bezoeker even terugkeren van het verleden van
meer dan honderd jaar terug naar het heden. We zien de foto’s van moderne
landverhuizers en lezen hun levensverhaal, vol armoede en ontbering. De Red
Star Line-derdeklassers van vandaag, meestal illegaal aanwezig in een land dat
niet van plan is hen hartelijk welkom te heten. Op een tv-scherm worden actuele
reportages getoond. Onderaan scrollt de tekst “Staatssecretaris voor Asiel
en Migratie Theo Francken wil duizend extra sans-papiers
verwijderen” voorbij. ‘Verwijderen’, zo staat er. ‘Verwijderen’, zo heeft
hij het ook gezegd in een kranteninterview nog voor hij goed en wel achter zijn
nieuwe bureaumeubel had plaatsgenomen. ‘Verwijderen’, zo staat het blijkbaar ook achteloos in door ambtenaren opgestelde teksten. Ik bedenk me plots: zou de Amerikaanse
staatssecretaris voor Bevolking, Vluchtelingen en Migratie, Anne Richard, zich
ooit op haar Facebook-pagina afgevraagd hebben of de economische meerwaarde van
Belgische migranten aanzienlijk lager ligt dan die van Ieren, Chinezen of
Italianen? Ik gok op: neen.
De inrichters van het
museum zijn erin geslaagd om kamer per kamer herkenningspunten te installeren.
Je wordt als bezoeker meegezogen in de kleine en grote levensverhalen, van
nobele onbekenden over misschien wel verre, vergeten familieleden tot Albert
Einstein en Irving Berlin, gelukszoekers die het geluk gevonden hebben, of zelf
gecreëerd. (Alles is relatief wanneer je droomt van een witte kerst.)
De maquettes van de
reusachtige passagiersschepen, zoals de Belgenland II met zijn capaciteit van
2.500 opvarenden, een door stoom voortgedreven dorp, tonen haarfijn de grote verschillen
aan tussen de haves en de havenots aan boord: van oogverblindende
luxe tot doffe ellende, van een herenbestaan tot proberen overleven in duistere
krochten, van gesoigneerd en gewaardeerd tot hooguit getolereerd worden.
Wat het Red Star Line
Museum vooral aantoont: ooit waren wij zelf migranten, op zoek naar werk, een
inkomen, een menswaardige leefomgeving. We ontvluchtten de erbarmelijke
omstandigheden hier en hoopten op een warme ontvangst in een land ver weg, waar
ze een vreemde taal spraken die we niet begrepen, waar de mensen ons als aliens beschouwden en waar miljoenen
lotgenoten zich uiteindelijk, na vallen, opstaan, nog een paar keer vallen en
hopelijk toch blijven opstaan, inburgerden en volwaardig lid van de samenleving
werden. Herkent u het? Migratie is van alle tijden, multiculturalisme eveneens.
Dat is de onderliggende en niet opdringerig gebrachte boodschap van dit mooie
museum.
Zou Filip Dewinter al
langsgeweest zijn?
Dirk Musschoot – Wij gaan naar Amerika – Uitgeverij Lannoo, 256 blz., 29,99 euro.