De must
see van het filmnajaar en far beyond,
zo werd Interstellar, de jongste worp
van regisseur Christopher Nolan, één van de weinigen die cultstatus aan
populariteit in de box office weet te
koppelen, ons in de strot geramd. In tegenstelling tot ganzen ben ik verdomd
slecht in het protestloos slikken van wat mij gevoederd wordt, maar anderzijds
vond ik de vorige films die ik zag van die Nolan (het geweldig intrigerende Memento, het niet minder fascinerende Insomnia, de donkere Batman-trilogie Batman Begins, The Dark Knight en The Dark
Knight Rises, en de briljante science fiction-thriller Inception) zelden minder dan fantastisch. Nolan, amper 44, is een
ouderwetse filmmaker, die nog échte ouderwetse cinemaproducten aflevert:
groots, af en toe wat pompeus, altijd prachtige kijkervaringen, enkel te
genieten op een groot scherm.
Interstellar, dus. Ik ga u niet vervelen met het tot op het bot uitrafelen van het
scenario, a) omdat ik u de pret van een bioscoopbezoek niet wil ontzeggen, en b)
omdat dat scenario al bij al heel dunnetjes is. De plot: in een niet nader
gespecifieerde toekomst wordt het leven op aarde door onze verwoestende
levensstijl uit het verleden met de ondergang bedreigd. Het Amerikaanse
ruimteagentschap NASA bestaat niet meer, maar een stel onderzoekers is in het
diepste geheim wel blijven zoeken naar een oplossing voor onze gigantische
aardse problemen. Ze ontdekken een mysterieus wormgat in ons zonnestelsel en
zien dat als de enige kans om onze planeet te redden. Als bij toeval (of heb ik
even niet goed opgelet?) vindt een gewezen astronaut hun schuilplaats. Hij zal
zijn twee kinderen en zijn schoonvader achterlaten om met drie andere
astronauten op expeditie te gaan, op zoek naar tien andere wetenschappers die
ooit de ruimte in werden gestuurd.
Critici over de hele wereld juichen om zoveel
filmbravoure, Nolan is dan ook de chou
chou van de recensenten. Slechts hier en daar valt een kritische noot te
noteren. Eentje is naast uitermate negatief ook bijzonder grappig. Op dailydot.com
worden zeven redenen gegeven om Interstellar
diep te haten. De eerste is nog lachwekkend (“Hans Zimmer is a monster who
needs to be stopped”): je houdt van de filmmuziek van Zimmer of je doet
dat niet, maar dat is even bijzaak. De zes andere redenen zijn wel een
onderzoekje waard. Ik som ze even voor u op: de dialogen zijn belachelijk,
Nolan weet niet hoe hij volwassen vrouwenrollen moet neerzetten, elk personage
is hol, dat hele gedoe met de NASA-restanten is ongeloofwaardig, de namen van
de personages zijn ridicuul en – als slotakkoord – “It might be the first
movie in history whose plot hole is an actual hole”.
Knap geschreven, flink overdreven. Zowel deze
negatieve kritiek, als de grenzeloos positieve recensies die daaraan
voorafgingen trouwens. Ik heb me ook geërgerd aan de afwisselend flauwe, kleffe
en dan plots weer overdreven pseudodiepzinnige gesprekken, het vrouwelijke
hoofdpersonage lijkt inderdaad niet veel meer dan een karikatuur (“Snel,
er moet ook een vrouw in en een liefdeshistorie!”) en de hele
NASA-achtergrond is compleet van de pot gerukt. Interstellar is ongeloofwaardig, punt.
Máár: ondanks het zwakke scenario en de
summier uitgetekende personages is het ook een intense kijkervaring.
Overweldigend, met zijn ongelofelijk stille passages die tegenover zeer
luidruchtige confrontaties met zwarte- en wormgaten staan. Prachtige beelden
volgen elkaar in razend tempo op, maar de regisseur durft ook stil te staan bij
wat je nog het best kunt omschrijven als bewegende foto’s. Hij dwingt je te
kijken en, ja, toch wel, te genieten.
Ga dus vooral naar een bioscoop met een
reuzenscherm: zet uw blik op oneindig en uw verstand op nul, en geniet. Vergeet
de hype die gecreëerd werd. Interstellar staat
op zich, je moet niet nodeloos gaan vergelijken met de Star Wars-saga, Close
Encounters of the Third Kind of, godbetert, het onovertroffen 2001: A Space Odyssey. Het humanisme uit
die laatste film vind je niet terug in Interstellar,
hooguit geeft Nolan de mensheid een tik op de vingers omdat ze de planeet in
een recordtempo naar de kloten heeft geholpen. Beetje belerend, zoals wel vaker
gebeurt in Amerikaanse cinema.
2001: A
Space Odyssey blijft voor mij dé ultieme fictieve kijk op ons
verleden en onze toekomst. Niet vergeten dat Stanley Kubrick zijn meesterwerk
draaide in 1968. Zesenveertig jaar geleden kon hij niet de hedendaagse moderne
filmtechnieken gebruiken en toch komt die film geen seconde gedateerd en
ouderwets over. (Wie zich wil verdiepen in Kubricks œuvre moet maar eens een
beduimeld exemplaar van Ivo Nelissens De
hoop van een pessimist proberen op te diepen, een briljante hommage aan
Kubrick uit 1981, geschreven door de wellicht beste filmcriticus die Vlaanderen
ooit heeft gekend.)
Interstellar
verhoudt zich tot 2001:
A Space Odyssey zoals de Jupiler Pro League zich verhoudt tot de Champions
League. Ja: ’t is ook voetbal, de tribunes zitten soms vol, er wordt gejuicht
om een goal, gefoeterd om een gemiste kans, geschreeuwd om een rode kaart na
een vervaarlijke tackle van een tegenstander, en af en toe ook heel aardig
gevoetbald. Spannend, meeslepend en entertainend, bij momenten. Maar het niveau
blijft wezenlijk zeer verschillend. Het is een andere wereld.
Doe dus geen vergelijkend onderzoek, de kans
dat Interstellar overeind blijft is
heel klein. Geniet van de filmische pracht, een alweer uitmuntende Matthew
McConaughey, de variatie tussen stille en lawaaierige fragmenten, en laat je
twee uur en negenveertig minuten onderdompelen in veel science en nog veel meer fiction.