Een blik op de voorpagina’s van de Vlaamse
kranten volstaat tegenwoordig om je voor de rest van de dag depressief te
voelen. Het einde van de wereld is nabij, zo lijkt het wel. Neem nu gisteren:
de populairste krant van het grondgebied Vlaanderen rapporteerde op drie
pagina’s dat een aanslag van aanhangers van de Islamitische Staat op het allerlaatste nippertje
vermeden werd. Andere kranten nuanceerden het bericht, maar je werd er niet echt
geruster op. Een man vermoordde zijn vriend omdat die niet langer op Filip
Dewinter stemde. Een moeder doodde haar dochter van negen. Een jongen van 22 bracht
in een depressieve bui zijn lief van 20 om het leven en dumpte haar lichaam in
een gracht. Obama gaf opdracht om IS te bombarderen, IS dreigt ermee om een
zoveelste gijzelaar te onthoofden. Israël schoot een Syrisch vliegtuig uit de
lucht. Enfin, ik kan zo nog een tijdje dooremmeren, want l’embarras du choix als het op dood en verderf aankomt.

We worden er door allerlei hele-, halve- en
kwartspecialisten voor gewaarschuwd dat IS er in de eerste plaats op uit is om
angst te zaaien in het westen, want dat is al halve winst voor dat soort
nepreligieuze malloten, en wat doen onze media: ze verspreiden de angst. Dankuwel, zegt IS, dat is vriendelijk van u! Toch
maar even uitkijken dat buurman werkelijk het gras aan het afrijden is en dat
hij niet aan het oefenen is met een nieuw supersonisch wapen. Die jongen met
dat geitenbaardje en die getaande huid daarnet in de krantenwinkel: is die op vakantie geweest naar een
zonnig oord of is het een verdachte moslim?

“Angst essen Seele auf” heette een
intrigerende film van wijlen Rainer Werner Fassbinder uit 1974. Hij vertelt het
verhaal van een Marokkaanse gastarbeider, vandaar het foute Duits in de titel,
die probeert te overleven in de Duitse Bondsrepubliek van de vroege jaren
zeventig. Angst vreet onze ziel op, zo is het maar net.

Waarom vrezen we de angst en voeden we hem
tezelfdertijd? Waarom focussen media altijd weer op slecht nieuws (wat op zich niet
abnormaal is, want niets saaier dan een doodnormale dag in een doodnormale week
in een doodnormaal jaar in een doodnormale stad in een doodnormaal land) en
binnen dat zeer actieve segment ook nog eens specifiek op het nieuws dat ons
schrik aanjaagt? Waarom, toch, waarom?

Ik zal het u zeggen: het is allemaal de schuld
van één vakterm. Een woord dat elk uur van elke werkdag een paar keer wordt
gebezigd op een redactievloer. Een Engelse benaming die geen vertaling meer
behoeft. Een opdringerig, fanatiek, ja, angstaanjagend woord dat de ziel van de
journalist opvreet, elke dag opnieuw.

Deadline. Dat is de boosdoener. De dode lijn,
het einde van het dagelijkse proces, de denkbeeldige executiemuur waartegen
iedereen die in de media actief is aankijkt, uit vrees hem niet te halen. Dat
wat ons drijft en dat wat ons bindt. Dat wat ons de gordijnen injaagt. Dat wat
ons leven genadeloos domineert, alleen maar neemt en nooit geeft. De deadline
is een aasgier, beste lezer, hij jaagt onze amper nog bewegende knoken op in de
woestijn van het journalistenbestaan.

Deadline, de naam zegt het zelf al. We zijn op
zoek naar doden, naar lijken, naar veel bloed, een onsje zweet en behoorlijk
veel tranen. Omdat de deadline ons dat opdraagt. Van de doden niets dan goeds,
van de deadline niets dan slechts. We willen er komaf mee maken, hem IS-gewijs
een kopje kleiner maken, maar net het omgekeerde gebeurt. De deadline hijgt in
onze nek, zwaaiend met de zeis van Magere Hein. “Gij zult niet falen of
gij zult de volgende dag niet halen!”

Daarom, lieve lezers en fijne collega’s van de
media, laten we die deadline voorgoed uit ons bestaan bannen. Naar Guantánamo
Bay ermee, verzuipen tijdens een spelletje waterboarding, de stoffelijke resten
à la Dexter toevertrouwen aan de diepe oceaan. En ik heb meteen een suggestie
om de term deadline te vervangen door iets veel positievers: lifeline. Geloof
me, onze voorpagina’s zullen er veel optimistischer uitzien, journalisten
zullen hun dag vrolijker indelen met het oog op het halen van hun – komt-ie! –
lifeline, de dood loopt niet meer met ons mee op de werkvloer. Als u voortaan
iemand fluitend achter u ziet staan aan de kassa van de supermarkt (“Neen,
geen probleem, u mag voor met uw overvolle kar, ik heb geen haast!”), dan
weet u: het is een journalist, het komt wel goed met dat stukje dat we morgen
in de krant zullen lezen.

Lifeline… Als u me nu even wil
verontschuldigen, ik moet er nog eentje halen vandaag. Fluitend.

(Deze
bijdrage kwam tot stand zonder steun van het Fonds voor Ironische Zinloosheid,
of was het Zinloze Ironie?)