Waar was
u op vrijdag 22 november 1963? Elke Amerikaan ouder dan vijfenvijftig zal die vraag
onmiddellijk kunnen beantwoorden. Die datum staat voorgoed in het collectieve
geheugen van de Verenigde Staten geplant. Het was de dag dat de wereld werd
opgeschrikt door een brutale moordaanslag. Het was de dag die ook vandaag nog
leidt tot hevige discussies en polemieken. Het was de dag dat JFK vermoord
werd. (Dit artikel verscheen op zaterdag
21 november 1998 in De Financieel-Economische Tijd.)
Dallas, 22 november 1963.
De klok boven de Texas School Book Depository geeft 12.30u. aan. Een karavaan
luxewagens draait Elm Street op. Ze zijn op weg naar de Trade Mart. Eén van hen
zal er een toespraak houden. Zijn naam is John Fitzgerald Kennedy, hij is sinds
drie jaar de 35ste president van de Verenigde Staten. Naast hem in de
presidentiële limousine zit zijn echtgenote, Jackie, in een opvallende roze
outfit. Voor hen zit het echtpaar Connally: John Connally is de gouverneur van
de staat Texas, een staat die de president niet echt goed gezind is. In het
diepe zuiden wordt de liberaal denkende en rooms-katholiek opgevoede Kennedy
geminacht. Diezelfde ochtend verschijnt in de Dallas Morning News, de
spreekbuis van conservatief Dallas, een ‘Wanted’-advertentie, waarin het beleid
van de president wordt aangeklaagd. Op de voorpagina van diezelfde krant staat
het parcours dat JFK zal afleggen: via Main Street naar de Trade Mart.
Vreemd genoeg is dat niet
het parcours dat de karavaan volgt. Die draait namelijk af in Houston Street om
vervolgens een bocht van zo’n 120 graden te maken in Elm Street: Dealey Plaza
heet die plek. De limousine rijdt op dat ogenblik niet harder dan vijftien kilometer
per uur. JFK is een makkelijk, nauwelijks bewegend doelwit geworden. Er
weerklinken schoten. De verwarring is groot. In de limousine zijn zowel de
president als de gouverneur in de armen van hun vrouwen gevallen. Jackie
Kennedy klimt hysterisch op de kofferruimte. Achteraf blijkt dat ze een kwab
hersenen van haar man in de hand houdt. Een veiligheidsagent probeert zich aan
de plots versnellende wagen vast te klampen. De chauffeur is op weg naar
Parkland Hospital.
12.40u. arriveert JFK in
het ziekenhuis. Elke andere patiënt zou allang opgegeven zijn, maar omdat hij
nu eenmaal de president is, probeert een medisch team in Trauma Room 1 het
onmogelijke te verwezenlijken. Maar een kwartiertje later geven ze het op. JFK
is dood. Om toe te laten dat een priester hem ‘bij leven’ de laatste
sacramenten toedient, wordt het officiële tijdstip van zijn dood bepaald op
13.00u. Nog eens tien minuten later tekent een dokter de officiële
overlijdensakte.
Een wet in de staat Texas
bepaalt dat het lijk van iemand die vermoord werd, een autopsie moet ondergaan.
Zover komt het echter niet. De begeleidende dokter van de president, een
admiraal, en agressieve veiligheidsagenten verplichten de lokale dokters manu
militari om het lijk aan hen toe te vertrouwen; zij willen zelf de autopsie
doen in Bethesda, Maryland. Zo geschiedt het ook. De kist met de president
wordt naar Air Force One, het presidentiële vliegtuig, gevoerd op Love Field,
de luchthaven van Dallas, waar om precies 14.38u., nauwelijks twee uur na de
schietpartij, vice-president Lyndon Baines Johnson de eed aflegt als 36ste
president van de Verenigde Staten.
‘Patsy’
Om 13.50u. valt de politie
binnen in het Texas Theatre, een bioscoop in de Oak Cliff Section van Dallas.
Ze arresteert ene Lee Harvey Oswald op verdenking van de moord op agent J.D.
Tippit. Tippit werd omgebracht rond kwart over één, drie kwartier na de moord
op president Kennedy.
Ruim vijf uur later wordt
Oswald ook officieel in staat van beschuldiging gesteld voor de moord op
Tippit. Er is nog altijd geen sprake van JFK. Op een persconferentie rond
twintig over elf reageert Oswald verbaasd wanneer journalisten hem vragen of
hij de president heeft vermoord. ‘I’m a patsy’, roept hij, ‘ik ben een
zondebok’. De openbare aanklager zegt dat Oswald een Castro-sympathisant is,
die heel actief is in het Free Cuba Committee. ‘Klopt niet,’ roept iemand
achteraan in het perszaaltje. ‘Het gaat om het Fair Play for Cuba Committee’.
Die iemand is nachtclubeigenaar Jack Ruby. Twee uur later zal Oswald reporters
nog altijd toeroepen dat hij officieel van niks weet.
De politie van Dallas,
onder leiding van commissaris Fritz, ondervraagt Lee Harvey Oswald langdurig.
Die weet intussen dat hij inderdaad als moordenaar van JFK wordt beschouwd. Op
zondag 24 november moet hij worden overgebracht van het politiehoofdkwartier
naar de gevangenis. Het tijdstip wordt telkens opnieuw uitgesteld. Een anonieme
tipgever verwittigt de politie dat Oswald zal worden vermoord. De politie legt
die informatie naast zich neer. Ook de vraag om Oswald uit
veiligheidsoverwegingen niet via de garage, maar via een andere uitweg naar
buiten te brengen, wordt genegeerd. De pers moet er getuige van zijn dat Oswald
niet mishandeld werd, klinkt het. Om 11.17u. dagen Oswald en zijn bewakers op
in de garage, die vol politie-agenten staat. Toch slaagt iemand erin tot vlak
voor Oswald te springen en hem neer te knallen. Die iemand is opnieuw Jack
Ruby. Oswald wordt naar het Parkland Hospital gevoerd, waar de dokters
besluiten hem te opereren in Trauma Room 2 (ze vinden het ongepast de vermeende
moordenaar van de president te opereren in dezelfde kamer waar JFK werd
geopereerd). Rond kwart voor twaalf wordt zijn dood vastgesteld, Oswald heeft
JFK geen volle twee dagen overleefd.
Ruby beweert dat hij
Oswald heeft doodgeschoten om de presidentsweduwe een pijnlijk assisenproces te
besparen. Meer zegt hij niet, jarenlang, ook niet wanneer hij ter dood wordt
veroordeeld. Ruby tekent beroep aan tegen de uitspraak. Met succes, het Hof van
Beroep van Texas vindt in oktober 1966 dat hij, wegens de hoog oplaaiende
emoties in Dallas, geen eerlijk proces heeft gekregen. Maar het proces komt er
niet. Ruby sterft op 3 januari 1967 aan de gevolgen van kanker. Net voordien
heeft hij laten verstaan dat ‘men’ hem kankercellen heeft ingespoten en dat er
sprake is van een samenzwering tegen Kennedy.
Onderzoekscommissies
Binnen de week na de moord
op JFK beslist de nieuwe president, Lyndon B. Johnson, dat er een onderzoek
moet komen. Via uitvoeringsbesluit 11130 wordt een onderzoekscommissie
opgericht, bestaande uit zeven door Johnson aangeduide leden: vijf
republikeinen en twee, zuiderse, democraten. Bekende namen:
volksvertegenwoordiger Gerald Ford (de latere vice-president onder Nixon en
president na het Watergateschandaal), gewezen CIA-baas Allen Dulles (die twee
jaar voordien nog ontslagen was door Kennedy) en Earl Warren, Chief Justice
(opperrechter), de hoogste magistraat van het land en voorzitter van de
commissie die naar hem genoemd zal worden.
De Warrencommissie wordt
meteen onder tijdsdruk gezet. President Johnson wil dat de zeven in juni 1964,
ruim vier maanden voor de presidentsverkiezingen van dat jaar, met hun rapport
voor de dag komen. Uiteindelijk zal het eind september worden, toch nog juist
op tijd om de president positieve punten te bezorgen met het oog op de
verkiezingen (die hij zal winnen).
De conclusie van de
Warrencommissie is dat er geen sprake is van een samenzwering. Kennedy werd
vermoord door Oswald. Punt uit. Dat de vele getuigenissen zich ofwel tegenspreken,
ofwel tot een andere conclusie nopen, deert Warren & co niet. Volgens de
commissie heeft Oswald drie schoten afgevuurd. Het eerste mist doel, het derde
raakt de president in het hoofd en is fataal. Het merkwaardigst is het tweede
schot. Omdat er bij president Kennedy nog twee andere wonden werden
vastgesteld, onder het schouderblad en in de keel, en gouverneur Connally op
vijf plaatsen schotwonden vertoonde, ontwikkelt de commissie de theorie dat één
kogel die zeven wonden heeft veroorzaakt. Ze gewaagt van de ‘magic
bullet’-theorie. Die fameuze kogel wordt achteraf bijna onbeschadigd
teruggevonden op een draagberrie in het Parkland Hospital.
Het Warren-rapport lekt
langs alle kanten, maar geniet aanvankelijk het voordeel van de twijfel, ook al
omdat de pers de geloofwaardigheid van de zeven gerespecteerde commissieleden
weigert in vraag te stellen. Tot een handvol critici opstaat en zijn
bevindingen op papier zet. Terzelfdertijd begint een onderzoeksrechter in New
Orleans, Jim Garrison, een onderzoek naar de mogelijke betrokkenheid van enkele
inwoners van die stad bij de moord in Dallas. Garrison vervolgt Clay Shaw, de
voorzitter van de International Trade Mart van New Orleans, op beschuldiging
van samenzwering. Garrison ontdekt een link tussen Shaw en de ‘huurling’ David
Ferrie, die nauw betrokken is bij de anti-Castro-acties van een stel Cubaanse
ballingen. Shaw en Ferrie kennen elkaar vanuit het homomilieu, concludeert
Garrison nog. En: zowel Ferrie als Shaw kenden ook Lee Harvey Oswald. Ferrie
overlijdt echter in verdachte omstandigheden, nog vóór het proces van start
gaat. Garrison zet toch door en brengt Shaw voor de rechter. Hij verliest het
proces bij gebrek aan bewijzen, maar vestigt de aandacht van het Amerikaanse
publiek wel op de mogelijkheid van een complot.
In 1968 verliezen Martin
Luther King en Robert Kennedy, jongere broer van de vermoorde president,
eveneens het leven bij een aanslag. Ook nu duiken complottheorieën op. Die zijn
zo hardnekkig dat het Amerikaanse Congres uiteindelijk in september 1976 een
voorstel van volksvertegenwoordiger Downing goedkeurt ter oprichting van een
nieuwe onderzoekscommissie. Dat wordt de House Select Committee on the
Assassinations. De commissie kent een moeilijke start: binnen het jaar trekt
voorzitter Downing zich terug, wordt de commissie opgedoekt en heropgestart, en
stappen twee directeuren en twee voorzitters op.
Het eindrapport van 17
juli 1979 vermeldt: ‘De commissie gelooft, op basis van de beschikbare
bewijzen, dat president John F. Kennedy vermoedelijk vermoord werd als gevolg
van een samenzwering. De commissie is niet in staat de andere schutter of de
draagwijdte van de samenzwering te identificeren.’ Het gevolg is dat er geen
echt nieuw onderzoek komt.
Na de film JFK van regisseur Oliver Stone, die eind
1991 in circulatie komt, ontstaat er opnieuw heisa. Stone heeft zijn scenario
gebaseerd op de boeken On The Trail Of
The Assassins van onderzoeksrechter Jim Garrison en Crossfire: The Plot That Killed President Kennedy van Jim Marrs, en
laat zich adviseren door een gewezen Pentagon-vertrouweling, kolonel Leroy F.
Prouty, die zich liever L. Fletcher Prouty laat noemen. Die drie bronnen hebben
elk een uiteenlopende visie op de samenzwering, maar van één ding zijn ze
zeker: het wás een samenzwering. De film lokt verdeeldheid uit. Onder impuls
van verontwaardigde burgers en politici richt president Clinton eind 1993, twee
jaar na de release van JFK, de
National Assassinations Records Review Board op, die alle beschikbare
documenten (opnieuw) moet doornemen. Het rapport wordt eerstdaags verwacht. De
vraag is of dit nieuwe, officiële orgaan tot andere conclusies zal (durven)
komen dan de Warrencommissie en de House Select Committee on the
Assassinations.
‘Magic bullet’
De bewijskracht van het
Warren-rapport berust uitsluitend op de fel bekritiseerde ‘magic
bullet’-theorie. Er zijn niet meer dan drie kogels afgevuurd in een tijdspanne
van minder dan acht seconden, luidt de these. Wapenexperten hebben uitgedokterd
dat het vermeende moordwapen, een 6.5 Mannlicher-Carcano die Oswald via
postorder bestelde, maximaal drie schoten kan afvuren in iets minder dan zes
seconden. Voorwaarde is dan wel dat de schutter ervaren is en dat hij in staat
is heel snel te mikken, aangezien de presidentiële limousine, hoe traag die ook
reed, in beweging bleef. Zijn laatste testen wezen echter uit dat Oswald een
matig schutter was (al zouden eerdere legertesten, eind jaren vijftig, dan weer
hebben aangetoond dat Oswald een scherpschutter was).
Dat het eerste schot geen
doel trof, had volgens de commissie te maken met takken die het zicht vanuit
het raam op de zesde verdieping van het Texas School Book Depository (van waar
Oswald zou geschoten hebben) belemmerden en die de kogel wellicht deden
afwijken. De kogel ketste af op het wegdek en fragmenten ervan (of van dat
wegdek) verwondden James Teague, die tientallen meter verderop de presidentiële
karavaan wilde begroeten.
De tweede kogel, de
zogeheten ‘magic bullet’, zou het lichaam van de president zijn binnengetreden
net onder het schouderblad om er langs de keel weer uit te schieten. Vervolgens
maakte de kogel in de lucht een draaibeweging waarna hij zich in de
rechterschouder van gouverneur Connally plantte, alweer een bocht maakte en hem
dan verwondde aan de vijfde rib, de linkerlong en de linkerpols om tenslotte in
diens linkerdij zijn merkwaardige vlucht af te ronden. De ‘magic bullet’,
what’s in a name!, bleef zo goed als onbeschadigd na die escapade en vertoonde
ook geen sporen van menselijk weefsel.
Ook de derde kogel zou van
achter de president zijn afgevuurd, aldus het Warrenrapport. De getuigenissen
van diverse omstaanders én van de medische staf van het Parkland Hospital
wijzen nochtans op het tegendeel. Verschillende getuigen zeggen dat de schoten
vanaf het talud, rechts van de limousine, werden afgevuurd. Volgens Sherry
Gutierrez, een specialist inzake misdaadanalyse, is president Kennedy zeker
twee keer vooraan in het hoofd geraakt. Hij leidt dat af aan de hand van de
bloedspatten. De bevindingen van de dokters zeggen dat ook: de uitgaande wonde,
die altijd groter is dan de ingaande wonde, zat achteraan het hoofd, dus moeten
de schoten frontaal zijn afgevuurd. In dat geval is de conclusie van de
onderzoekscommissies natuurlijk waardeloos.
Een bijzondere ooggetuige
was kleermaker Abraham Zapruder, die op het talud klaarstond met zijn 8
mm-camera om geen enkel beeld van de president te moeten missen. Onmiddellijk
na de moord werd zijn film gekocht door het weekblad Life, dat kort daarop
enkele beelden in verkeerde volgorde publiceerde, waardoor het leek dat de
president van achteren was aangeschoten. Life wou de Zapruderfilm pas vrijgeven
nadat onderzoeksrechter Garrison het blad daartoe verplichtte via een
gerechtelijke uitspraak. Beeld-per-beeldanalyse, in de juiste volgorde dan
wel!, toont aan dat het fatale hoofdschot bijna zeker van rechts kwam, niet van
achteren.
Fotograaf Robert J. Groden
leidt uit een grondige analyse van de Zapruderfilm en het andere beschikbare
foto- en filmmateriaal op zijn beurt af dat er die middag maar liefst zes
schoten werden afgevuurd op Dealey Plaza. Het eerste miste zijn doel volledig,
maar verwondde een toeschouwer, de reeds vermelde James Teague. Uit de
schiethoek (en het feit dat de schutter bekwaam werd geacht) kan worden
afgeleid dat dit schot niet werd afgevuurd vanaf de zesde verdieping van het
Texas School Book Depository maar vanuit het nabijgelegen, lagere
Dal-Texgebouw. Het tweede schot trof de president vooraan in de keel. Het derde
miste de president, maar raakte gouverneur Connally achteraan in de
rechterschouder. Schot nummer vier belandde net onder het schouderblad van JFK.
Het kwam van achter hem. Het vijfde, fatale, schot trof de president quasi
frontaal in het hoofd. Tenslotte was er, volgens Groden, een zesde schot dat
Connally in pols en dij raakte.
Waarom?
Stel dat er ondanks alles
géén sprake is van een samenzwering, wat gezien de bewijskracht
onwaarschijnlijk lijkt, dan blijft toch een groot aantal vragen onbeantwoord.
Een greep hieruit.
Waarom kon Lee Harvey
Oswald relatief makkelijk terugkeren naar de Verenigde Staten, nadat ie eerst
was ‘overgelopen’ naar de Sovjet-Unie (en rekening houdend met het feit dat de
USA toen net de communistenjacht van senator McCarthy had meegemaakt)? Waarom
kon Oswald in New Orleans ongestoord pro-Castropamfletten uitdelen in een
straat waar zowel de CIA als de FBI hun lokalen hadden? Waarom kocht Oswald het
vermeende moordwapen via de post, terwijl hij er mits gebruik van een valse identiteit
makkelijk een anoniem had kunnen kopen?
Waarom werd het parcours
van de presidentiële karavaan de ochtend van zijn bezoek aan Dallas nog
gewijzigd? Waarom werd de politie van Dallas niet gevraagd extra manschappen
voor ordehandhaving te voorzien? Waarom werd er getolereerd dat in Houston
Street en Elm Street deuren en vensters openstonden, terwijl een normale
procedure is dat die hermetisch worden afgesloten om mogelijke aanslagen te
voorkomen? Waarom volgde de wagen met vice-president Johnson op twee wagens
afstand van president Kennedy, terwijl een ongeschreven wet zegt dat de
president en de vice-president zich nóóit samen op dezelfde plek mogen
bevinden, om het risico van een dubbele moord te vermijden? Waarom reed de
limousine met de persfotografen en journalisten uitzonderlijk acht wagens
achter die van de president, terwijl die normaal voorop reed om makkelijker
foto’s te kunnen maken van het presidentiële gezelschap? Waarom kwam de
Warrencommissie tot de conclusie dat Oswald agent Tippit had vermoord, terwijl
Oswald om 13.04u. nog thuis werd gesignaleerd en de moord op Tippit nauwelijks
tien minuten later anderhalve kilometer verderop werd gepleegd? Waarom werd
geen rekening gehouden met de getuigenissen van collega’s van Oswald in de Texas
School Book Depository, die hem kort voor én kort na de moord rustig in de
kantine zagen eten of drinken (volgens Jim Garrison heeft Oswald zelfs
hoegenaamd niets met de moordaanslag te maken)?
Waarom werd het lijk van
de president vliegensvlug en gewapenderhand ‘ontvoerd’ uit het Parkland
Hospital nog vóór de wettelijk verplichte autopsie kon plaatsvinden? Waarom
verbrandde dokter J.J. Humes zijn autopsienotities van het Bethesda Hospital in
Maryland? Waarom mochten de hersenen van de vermoorde president nooit
onderzocht worden? Waarom kon Jack Ruby ongehinderd de garage binnenlopen op de
plek waar Lee Harvey Oswald enkele minuten later zou passeren?
Waarom liet president
Johnson kort na de moord alle officiële documenten voor 75 jaar achter slot en
grendel opbergen, zegge en schrijve tot het jaar 2038? Waarom mocht Allen
Dulles deel uitmaken van de Warrencommissie, hij die ontslagen was door Kennedy
en dus sowieso geen onafhankelijk onderzoek zou willen mocht de betrokkenheid
van de CIA aantoonbaar zijn? Waarom werd de eveneens door JFK ontslagen
CIA-overste generaal Charles Cabell, broer van de burgemeester van Dallas (!),
Earle Cabell, nooit ondervraagd door de Warrencommissie, terwijl hij toch een
motief had? Waarom verdwenen cruciale CIA- en FBI-documenten spoorloos en
duurde het ontzettend lang voor gevraagde rapporten van die overheidsdiensten
werden afgeleverd? Waarom werd nooit grondig onderzocht hoe tientallen getuigen
in verdachte omstandigheden om het leven kwamen?
Samenzwering
Dan toch maar een samenzwering?
Allicht wel. Het voornaamste pleidooi tégen de complottheorie en zijn
onvoorwaardelijke aanhangers is dat er in de loop van de jaren zoveel
deeltheorietjes zijn ontstaan. Heel wat semi-deskundigen hebben zich sinds 22
november 1963 opgeworpen als dé autoriteiten op het vlak van de JFK-moord. Door
de wirwar van hele, halve en vooral verzonnen bewijzen is ook de
geloofwaardigheid van het concept ‘samenzwering’ als dusdanig geërodeerd. Meer
dan tweeduizend boeken en honderdduizenden artikels in kranten en weekbladen is
echt wel van het goede teveel.
Probleem is dat Kennedy,
de populairste president sinds Franklin Delano Roosevelt, niet weinig vijanden
kende bij het establishment: de maffiabonzen (van peetvader Sam Giancana tot
Jimmy Hoffa, de corrupte leider van de Teamsters-vakbond) konden zijn bloed
drinken, de Cubaanse ballingen waren bijzonder boos omdat de invasie van hun
land in april 1961 (de Bay of Pigs) mislukt was en Castro aan de macht bleef,
de CIA was ongerust omdat de president aan vertrouwelingen had gezegd dat hij
de organisatie in duizend stukken zou versplinteren (vlak na het Bay of
Pigs-incident ontdekte JFK dat zijn bevel tot het liquideren van Castro’s T-33
gevechtsvliegtuigen door de CIA-top – bestaande uit Allen Dulles en Charles
Cabell – was tegengehouden, met als gevolg acute oorlogsdreiging en
gezichtsverlies voor de president; Kennedy ontsloeg kort daarop de volledige
CIA-top), de FBI vond dat Kennedy hen te weinig speelruimte voorbehield (J.
Edgar Hoover was gewend ‘cavalier seul’ te mogen spelen) en het Pentagon – en
met haar het hele militair-industrieel complex – reageerde kwaad omdat de
president niets zag in het sturen van troepen naar Indochina.
Tot de ‘serieuzere’
complot-onderzoekers behoren Jim Garrison en L. Fletcher Prouty. Garrison
maakte brandhout van de ‘magic bullet’-theorie en, zo luidde zijn conclusie,
dan moeten er wel meer dan drie schoten zijn geweest en dus: een samenzwering.
Prouty is op zoek gegaan naar het waarom daarvan. Zelf werkte de kolonel van 1954
tot eind 1963 voor het Pentagon en maakte hij van zeer nabij kennis met de
werking van de Central Intelligence Agency, de CIA. De uitvoering van de moord
beschrijft volgens hem perfect de normale handelwijze van het leger en de CIA.
Scherpschutters stellen zich in een driehoek op, er wordt snel en doeltreffend
gehandeld, een zondenbok krijgt de schuld en de officiële instanties dekken
elkaar af.
Prouty verwijst naar
National Security Action Memorandum (NSAM) #263 van 11 oktober 1963, waarin
Kennedy het Amerikaanse leger opdraagt de Zuid-Vietnamese troepen zodanig te
trainen dat het Amerikaans (adviserend) militair personeel zich tegen eind 1965
uit Vietnam kan terugtrekken en waarin hij zegt dat het ministerie van Defensie
in de ‘nabije toekomst’ de terugkeer van duizend Amerikanen uit Vietnam moet
aankondigen. Bedoeling was dat ze kerstmis ’63 in de huiselijke kring zouden
kunnen vieren.
Dit zinde de militaire
wereld duidelijk niet. Die wilde immers investeren in oorlog. Amper vier dagen
na de dood van Kennedy, op 26 november ’63, besliste de kersverse president
Johnson via NSAM #273 net het tegenovergestelde van wat zijn onfortuinlijke
voorganger beoogd had: Johnson wilde méér Amerikaanse inmenging in Vietnam en
stuurde in 1964 troepen, waarna de oorlog pas goed kon losbarsten. De gevolgen
zijn bekend: meer dan een half miljoen Amerikanen werd naar Vietnam gestuurd,
58.000 van hen keerden in ‘body bags’ terug. De oorlog zou 570 miljard dollar
kosten. Vreemd genoeg dateert het ontwerp van NSAM #273 van 21 november, één
dag vóór de moord op Kennedy dus, een ogenblik waarop Johnson het nog niet voor
het zeggen had. Even vreemd is dat zowat de voltallige regeringsploeg – op de
president en de vice-president na – zich op dat moment in Honolulu bevond voor
een congres.
Voor de oorlogsindustrie
én voor de belangen van de CIA (die voor het eerst sinds haar ontstaan in 1947
werkelijk dreigde gecontroleerd te worden door de overheid) stond John
Fitzgerald Kennedy in de weg, aldus kolonel Prouty. Zij hebben het complot
uitgetekend. Wie uiteindelijk de trekkers hebben overgehaald, is slechts een
detail in de geschiedenis, maar niet de sleutel tot het mysterie.
Een plausibele redenering,
maar is het ook de waarheid en niets dan de waarheid? Dat zullen we allicht
nooit langs officiële weg te weten komen.