Jared Diamond schreef een boek en hij wist hoe dat moet.
Jared Diamond is, als ik Wikipedia mag citeren, evolutionair bioloog, fysioloog
en biogeograaf, maar hij is eigenlijk vooral antropoloog. De 75 jaar geleden in
Boston, Massachusetts, geboren hoogleraar debuteerde pas op zijn 55ste als
auteur. In 1992 verscheen The Third
Chimpanzee: The Evolution and Future of the Human Animal
(pas negen jaar
later vertaald als De derde chimpansee:
evolutie en toekomst van het dier dat mens heet
).

Zijn doorbraak als non-fictieschrijver kwam er pas in 1997,
toen hij, inmiddels 60 jaar oud, ongeveer gelijktijdig twee kanjers van boeken op de
markt liet brengen: Why Is Sex Fun?: The
Evolution of Human Sexuality
(Het
leuke van seks: over de evolutie van de menselijke seksualiteit
) en het met
een Pulitzer-prijs bekroonde Guns, Germs
and Steel: The Fates of Human Societies
(Zwaarden, paarden en ziektekiemen: waarom Europeanen en Aziaten de
wereld domineren
). Een eye-opener
van jewelste, want het toonde onomstotelijk aan dat westerse beschavingen
sneller konden groeien dan andere omwille van geografische en bacteriologische
factoren, en niet – zoals vaak werd beweerd – vanwege genetische verschillen.

Zes jaar later was er het 702 pagina’s tellende, briljante Collapse: How Societies Choose to Fail or
Succeed
(in het Nederlands onheilspellend vertaald als Ondergang), dat een weinig optimistisch beeld ophing van onze
toekomst en onze verwoede pogingen om die nu al te verknallen. Maar in een
interview dat ik in 2005 met hem had, en dat ik morgen integraal op deze plek
zal publiceren, klonk hij toch hoopvoller dan het boek deed vermoeden. ‘De toestand is niet hopeloos: het kán
veranderen. Als ik een pessimist zou zijn, zou ik daar niet in geloven. Was ik
een onvoorwaardelijke optimist, dan zou ik ervan overtuigd zijn dat de dingen
vanzelf zouden veranderen.’

Nieuw-Guinea

Diamond is dus een realist, een observator en een criticus, zo blijkt ook
uit zijn meest recente boek, The World
until Yesterday: What Can We Learn from Traditional Societies?
, dat enkele
maanden geleden onder de Nederlandse titel De
wereld tot gisteren (Wat we kunnen leren van traditionele samenlevingen)

werd uitgebracht. Alweer een klepper van 560 bladzijden. Hij vertrekt zijn
zoektocht opnieuw in Nieuw-Guinea, een beschaving die hij halfweg de jaren
zeventig op zijn ontdekkingstochten leerde kennen en appreciëren, en waar hij geregeld naar terugkeert.

Reeds in het voorwoord hekelt hij sociologen en psychologen
die zich enkel baseren op studies van westerlingen om er vervolgens algemene
uitspraken over de menselijke aard over te doen. Dat beperkte inzicht duidt hij
aan met het acroniem WEIRD: Western, Educated, Industrialised, Rich and
Democratic. Niet meteen toepasselijk op alle bewoners van deze aardkloot, al
beroepen allerhande zelfverklaarde socio- en psychologen zich wel op hun eigen,
bewust beperkte, kennis om er veralgemenende conclusies over de mensheid uit te trekken.

‘In bepaalde opzichten zijn wij, moderne mensen, slecht
aangepast; ons lichaam en onze leefwijze worden nu geconfronteerd met
omstandigheden die afwijken van die waaronder ze evolueerden en waaraan ze
aangepast zijn,’ werpt Diamond al heel vroeg in het boek op.

Ongelijkheid is een wereldwijd fenomeen, noteert hij wat
verderop. ‘Sommige burgers genieten een hogere sociale status dan anderen. Alle
idealistische pogingen om de ongelijkheid binnen een staat zo klein mogelijk te
maken – bijvoorbeeld de formulering van Karl Marx’ communistische ideaal
‘Vanuit ieders vermogen naar ieders behoefte’ – hebben gefaald.’ Zo, dat weten
we dan ook weer.

Ouderen

Nieuw-Guinea loopt als een rode draad doorheen dit en vorige
werken van de man, maar daar heeft hij een verklaring voor: hij kent het gebied
goed, hij bracht er veel tijd door met de lokale bevolking en de culturele
diversiteit is er enorm. Van de zowat zevenduizend talen die er in de wereld
gesproken worden, komen er duizend exclusief in Nieuw-Guinea voor. Bovendien
telt het eiland het grootste aantal gemeenschappen die tot op de dag van
vandaag nog niet onder een stadsbestuur vallen.

Eén van de verschillen tussen zogeheten ‘moderne’ en
‘primitieve’ beschavingen is de manier waarop er wordt omgegaan met ouderen.
Dat gaat van overdadig eerbied betonen over de traditie van collectieve zelfdoding tot
verregaande discriminatie. Diamond hanteert de reclame als voorbeeld van dat
laatste: reclamespots schotelen ons een perfecte wereld voor, daarin is geen
plaats voor ouder worden en aftakelen. Maar de discriminatie gaat veel verder
en dieper. ‘Het is niet erg dat zeventigjarige modellen geen frisdrank
aanprijzen, maar het is wel erg dat oudere sollicitanten stelselmatig nooit voor
een gesprek worden uitgenodigd, en dat oudere patiënten minder prioriteit
hebben bij een beperkt medisch budget.’ Dat van die ‘oudere sollicitanten’, dat
kan ik inmiddels zelf bevestigen. Het is schrijnend en het getuigt van bitter
weinig respect voor leeftijd en ervaring.

Maar wat doen we met zieke ouderen? Diamond neemt geen
standpunt in en formuleert het enigszins omzichtig: ‘Misschien keren we wel
terug naar een wereld waarin we opnieuw moeten gaan nadenken over mogelijke
manieren om het leven te beëindigen – door zelfdoding met hulp, aansporing tot
suïcide en euthanasie.’

Religie

Van waardig ouder worden en euthanasie is het maar een stap
naar religie. Kijk maar naar de recente discussie in eigen land over de
uitbreiding van de euthanasiewet. De auteur laat niet na om te wijzen op de
inconsistentie van het concept ‘geloven’. ‘Wie preekt dat de stichter van zijn
kerk via normaal seksueel contact tussen zijn ouders is geconcipieerd, zou door
iedereen worden geloofd, en het zou niets bewijzen over zijn overtuigde lidmaatschap
van die kerk. Maar wie ondanks alle bewijzen van het tegendeel volhoudt dat de
stichter van zijn religie geboren is uit een maagd, en tientallen jaren van
zijn leven door niets of niemand van dat irrationele geloof af te brengen is,
zal door zijn medegelovigen beschouwd worden als standvastig in het geloof en
een trouw lid van de groep.’ Het is niet de enige religieuze paradox.

Elke dominante religie gaat uit van het eigen Grote Gelijk
en, dus: per definitie, van het Grote Ongelijk van alle andersdenkenden. De strenge
gedragslijnen die worden uitgevaardigd binnen
de eigen religieuze omgeving, gelden niet buiten
de groep, voert Diamond aan. ‘De Tien Geboden zijn alleen van toepassing op het
gedrag tegenover medeburgers binnen het chiefdom of de staat. De meeste
religies zeggen dat zij het alleenrecht op de waarheid bezitten, en dat alle
andere religies het bij het verkeerde eind hebben. In het verleden was het heel
gewoon – en zo is het ook nu nog al te vaak – om burgers te leren dat zij
aanhangers van deze foute religies niet alleen mogen maar feitelijk ook moeten
beroven en doden. Dat is de donkere kant van al die nobele patriottische
leuzen: voor God en Vaderland, por Dios y
por España
, Gott mit uns enzovoort.
Het doet op geen enkele manier iets af aan de schuld van de huidige
moordzuchtige religieuze fanatici, maar we moeten erkennen dat ze de erfgenamen
zijn van een lange, wijdverbreide, gruwelijke traditie.’

Twee pagina’s verder blijft Diamond op dezelfde nagel
hameren. ‘Niet-gelovigen blijven zich verbazen over sommige kenmerken van
religie en raken erdoor in verwarring. Het opmerkelijkst zijn de irrationele
vormen van bijgeloof die iedere religie koestert terwijl zij overeenkomstige
vormen van bijgeloof van andere religies verwerpt; de veelvuldige aansporing
tot kostbare offers en zelfs automutilerend of suïcidaal gedrag waarvan ieder
weldenkend individu zou denken dat het mensen eerder afbrengt van dan verleidt
tot religiositeit; en de schijnbaar fundamentele hypocrisie, die zich uit in
het preken van een universele moraal, terwijl die moraal tegelijkertijd grote
aantallen individuen uitsluit en zelfs verplicht tot het doden van die
buitenstaanders. Hoe zijn deze verwarrende paradoxen te verklaren?’

We leven ons dood

Hoofdstuk 11 heeft als ietwat bizarre titel ‘Zout, suiker, vet
en zwaarlijvigheid’ en vergelijkt de levensstijl op het vlak van voeding van
verscheidene volkeren. Als Amerikaan kan hij uiteraard niet om de typisch
Noord-Amerikaanse verschijnselen als ongezonde levensstijl, ziekelijke onwetendheid en
obesitas heen. We leven ons dood, zou een conclusie kunnen luiden, maar die is
van mij, niet van hem.

‘De waarheid kan niet vaak genoeg worden herhaald,’ lezen we
op pagina 510. ‘We weten al voldoende om optimisme te rechtvaardigen: hoge
bloeddruk, de zoete dood van diabetes en andere belangrijke twintigste-eeuwse
doodsoorzaken bedreigen ons leven alleen met onze eigen toestemming.’

Het knappe aan de boeken van Diamond is dat hij
boekenwijsheid paart aan onderzoek ter plekke. Hij kan over ‘primitieve’
beschavingen schrijven, omdat hij ze door en door kent. En hij hoedt zich voor
moralistische uitspraken. Uiteindelijk: als we ons hier in het westen te
pletter leven, dan is dat veelal onze eigen keuze. En als het dan fout afloopt
met ons: eigen schuld, dikke bult. Dat zijn opnieuw mijn woorden, niet die van
Jared Diamond. Daar is de hoogleraar veel te beleefd en te terughoudend voor.
Maar zijn boodschap is tussen de lijnen bijzonder helder.

Jared Diamond – De wereld tot gisteren (Wat we kunnen leren van traditionele samenlevingen) – Uitgeverij Spectrum, 560 blz., 24,99 euro, ISBN 9789000315772.