‘Geen knecht, geen meester’. Zo verwoordde columnist Jo Van
Damme het gisteravond aan het eind van een hommage-interview in Terzake. Hij
bedoelde eigenlijk ‘Niemands meester, niemands knecht’ maar dat weze hem in
alle emotie vergeven. Wat mooi was, en terecht, vind ik, was de vergelijking
tussen de net overleden (pdw) en Johan Anthierens. Ik had die bedenking enkele
uren voordien ook gemaakt. We zijn alweer een onafhankelijke pen kwijt. En een
lieve man, als ik de getuigenissen hoor en lees.
Hij Die Zijn Leesbril Als Voorhoofdgarnituur Gebruikte
verliet ons in een zucht. Voor de nabestaanden is dat ondraaglijk, want ze
hebben geen afscheid kunnen nemen. Misschien had zijn vrouw hem nog één keer
teder willen omhelzen of hadden zijn kinderen nog één keer ‘Papa, we zien je
graag!’ willen zeggen, mochten ze een vermoeden hebben gehad, maar zo werkt dat
dus niet.
Voor een scepticus is het de ideale dood. Dat kan hard klinken, maar
zo is het toch? Je weet dat er niets meer is na dit aardse leven; als je dan
moet gaan, kan het maar beter plots zijn. Maar niet op 54, nooit zó jong, dat
is gewoon een belediging van Het Leven. Dan gaan we weer met z’n allen clichés
boven halen à la ‘Only the good die
young’, en wie zit daar nu op te wachten, verdomme? Ik ben zelf ook net 54
geworden, het is niet prettig om bij de dood van een ander je eigen
sterfelijkheid onder de neus gewreven te krijgen.
Ik kende hem niet persoonlijk, (pdw), heb hem slechts twee
keer ontmoet. De eerste keer was in 1990, toen ik een festival organiseerde
waarop The Skyblasters, toen in volle afscheidstournee, als slotact van de
eerste avond geprogrammeerd stonden. De tweede keer was een paar maanden
geleden, om een eventuele samenwerking te bespreken.
Maar ik heb als journalist en als kritisch wezen altijd heel
veel aan hem gehad, aan die verre bondgenoot in de strijd om de media uit de
mediocriteit te halen, aan die guitig ogende man die het zoveel beter kon
verwoorden dan ik. Ik kan alleen maar bewondering hebben voor zijn
rechtlijnigheid en zijn immens talent om harde woorden briljant te verpakken.
Merci (pdw).
(pdw) van de
rebellenclub
Ik ben oud genoeg om Patrick De Witte nog te hebben weten
debuteren. Als rockrecensent en als schrijver van de korte berichtjes waarmee
de TTT-pagina’s werden geopend in Humo. Halfweg de jaren tachtig moet dat
geweest zijn, maar pin me niet vast op een jaartal. Wat van bij het begin opviel:
de man kon verdomd geestig schrijven. Grappig én gevat én scherp, een zeldzame
combinatie in onze media.
En dus gingen die initialen een eigen leven leiden: Les initiales (pdw), om even die andere
ruig uitziende Gitanes-roker met het peperkoeken hart te parafraseren. Je kon
er ontzettend hard om lachen, maar je had ook werkelijk iets aan zijn kritieken,
ze hielpen je om je een eigen mening te vormen. Na het overlijden van Marc
Mijlemans, begin 1987, ging (pdw) ook voorbeschouwingen schrijven op
tv-programma’s. Dat was best gedurfd, want ‘Mijl op Zeven’ leverde elke week
literaire pareltjes op, van een jong en veel te vroeg heengegaan talent wiens
pen wel in goud gedoopt leek. Maar ‘Zappa’ was anders. (pdw) was veel directer
dan zijn voorganger, cassanter, Britser. Deze man was opgegroeid met Monty
Python en dat merkte je aan elk woord, elk punt, elke komma.
(pdw) gedijde uitstekend bij Humo, een blad dat onder Guy
Mortier tezelfdertijd kritisch, rebels, studentikoos, gedurfd en recalcitrant
was, maar bovenal: fantastisch geschreven. Niet in het minst omdat Mortier elk
stuk beter maakte dan het al was. Het was een rebellenclub, daar in de
Livornostraat in Brussel. Bij Humo speelde (pdw) mee in de Champions League van
onze journalistiek, naast iemand als (rv), de dwarskijkende eeuwige jongeling
die van tv-recensies schrijven een kunstvorm maakte en die eveneens de eer geniet om als afkorting tussen haakjes te mogen leven.
Humo was toen, ik spreek over de jaren tachtig en negentig,
een belangrijk blad. Een blad om te koesteren (als lezer), een blad om angst
voor te hebben (als openbaar figuur met boter op het hoofd). Maar de kwaliteit
kalfde af en (pdw) vertrok. Naar Mao en Deng en De Standaard en De Morgen en
P-Magazine, waar hij vorig jaar out of
the blue tot hoofdredacteur werd gebombardeerd.
En hij ging tv maken. Humor, uiteraard. Britse humor,
vanzelfsprekend. Moeilijke humor, of wat dacht u. Spike, uit 2000, leverde hem ongenadige kritiek op, maar ook een eigen
productiehuis: 3Keys. Spam, Kijk eens op de doos, De vloek van Vlimovost, De Rechtvaardige
Rechters, De Perfecte Moord en Comedy Casino volgden. Ik som ze
kriskras door elkaar op, want niet al die programma’s werden door 3Keys
gemaakt.
Als we van (pdw) één ding moeten onthouden uit zijn
tv-carrière is dat hij eigenhandig het genre van de stand-up comedy heeft
heruitgevonden. Door aan de oren van Canvas te blijven zeuren om het te
proberen en door vervolgens een even eenvoudige als briljante format te
bedenken. Waar zouden Wim Helsen, Gunter Lamoot, Nigel Williams, Xander
Derijcke, Philippe Geubels en vele anderen vandaag staan zonder (pdw)? Ik zal
het u zeggen: ergens op een stapel bierbakken in een slecht verwarmd
parochiezaaltje voor een handvol toeschouwers.
(pdw) heeft met Comedy
Casino een gat in de markt ontdekt, maar laten we hem nu vooral niet de
ultieme belediging toewerpen door hem een uitstekend marketeer te noemen. Ik
denk dat de man, mocht hij al die berichten over hem op sociale en andere media gisteren hebben gelezen, diep zou zuchten. Zoveel sarcasmeloze bewondering, dat had hij niet
overleefd.
Johan, rebel mét een
zaak
Johan Anthierens (1937-2000) had de vader van (pdw) kunnen
zijn. Ik weet niet of ze elkaar kenden, volgden, waardeerden, maar ze hadden
veel gemeen. Net als (pdw) was Anthierens een rusteloze natuur, een man die zo
compromisloos mogelijk door het leven wilde stappen en daarbij voortdurend op
lange tenen ging staan. Ook het type ‘Harde woorden / zachte inborst’. Een
relschopper in een tijd dat dat – behalve voor een groepje losgeslagen punkers
– not done was. Het humanistische
motto ‘Ni Dieu, ni maître’, dat was JA ten voeten uit. Verwante zielen, hoe dan
ook, zij het dat (pdw) meer rock ‘n’ roll was, en JA opera.
Anthierens schreef dingen als: ‘Ik zit op de trein naar het
Zuiden, in de smikkelwagen. De maître d’hotel controleert de identiteit van de
tarbot in mijn bord, de ober knipt als een mes als hij een vork uit het gangpad
vist. Ik bedenk dat lepels zilveren oksels zijn en nagelschaartjes
huishoudelijke piranha’s en betreur niets bij de hand te hebben om de inval op
mijn servet te noteren. Invallen zijn de rupsen van onze vindingrijkheid,
seconden de vlooien van de eeuwigheid.’
Of: ‘Ik wou dat ik sec kon schrijven, heb grote bewondering
voor ontbladerde schrijfstijlen, zelf wil het mij niet lukken. Terwijl ik denk
dat ik de teugels kort hou, onduleert mijn taal en ontspoort de zinsbouw,
wiegen de woorden en wipneuzen er komma’s.’
Of nog: ‘Ik zie mijn drie kleinkinderen graag, en zou hen
mij met mijn zesenvijftig jaar niet als vader wensen. Als ik die hummels tegen
mij aantrek, haal ik hun gezichtjes open van al dat eelt in mijn ziel. Zij
hebben transparante vlinderzieltjes, ik slof op een afgesleten zool van een
ziel, cohabiteer onderhand met een geweten van kauwgum.’
Voor wie het werk van Anthierens niet kent: het 700 pagina’s
dikke Leve mij (Niemands meester,
niemands knecht) is een bijzonder fijne introductie. De man hield zielsveel
van Elsschot en Brel, en hobbelde nog veel meer dan (pdw) van blad naar blad.
In 1982 mocht hij een droom waarmaken, als hoofdredacteur van het eerste
satirische weekblad in Vlaanderen: De Zwijger. O ironie, het bestond nauwelijks een
jaar. Satire terug naar af. Wij Vlamingen houden meer van billenkletsers, vrees
ik.
Marc Didden schreef in een opiniestuk in De Morgen dat (pdw)
onwaarschijnlijk enthousiast kon zijn over een idee en dat hij je dan probeerde
mee te sleuren in dat elan. Anthierens was meer een Einzelgänger, vermoed ik.
Iemand die het ooit presteerde om studiogast Pierre Kartner, alias Vader
Abraham, zodanig vast te pinnen op het ziekelijk commerciële aspect van Het Smurfenlied dat de man verontwaardigd opstond en de
studio verliet. Live. Op televisie. In 1978. In Vlaanderen.
O Gij Mediakeizer
Wiens Zoom Ik Niet Waardig Ben Te Kussen
Wat (pdw) en JA ook gemeen hadden: ze deden het gezegde
‘Never bite the hand that feeds you’ met een sardonisch genoegen oneer aan. Ze beten heel gretig in de hand
die hen voedde. Wat zeg ik: ze beten nog een tweede keer, als het spoor van de eerste
doortocht van hun tanden onvoldoende zichtbaar was. JA deed dat door in zijn
stukken subtiele, en soms ook minder subtiele, kritiek te smokkelen op het blad
waarvoor hij schreef.
(pdw) schreef in mei 2010 een vlammende open brief aan de
nieuwe eigenaar van Humo, Wouter Vandenhaute. Die dan ook nog eens werd
gepubliceerd in het blad. Vandenhaute wordt daarin op volstrekt onnavolgbare
wijze achtereenvolgens ‘O Gij Mediakiezer Wiens Zoom Ik Niet Waardig Ben Te
Kussen’, ‘O Majestatische Mediamogul Die Mijn Lijfblad Plots In Handen Heeft’,
‘O Gij Da Vinci Van Het Familiaal Vertier’, ‘O Gij Daadkrachtige Duce Van Het
Divertissement’ en ‘O Alom Aanbeden Ayatollah Van Het Amusement’ genoemd.
Hilarisch. Briljant. Ongezien. Maar ook: schrijnend. Want: een definitief
afscheid, met slaande deuren. Voor (pdw) telde maar één zaak: zijn Humo moest onafhankelijk blijven.
Het is hem, uiteraard, niet gelukt. Maar belangrijker dan dat het lukte, is dat
hij het tenminste geprobeerd heeft. En dat hij op een zeepkist is gesprongen om
zijn mening luidop te verkondigen, aan al wie het horen wilde. En dat hij het dan ook nog eens zodanig deed, dat je erom kon lachen.
(pdw) was een drummer. Drummers slaan. Soms slaan ze door.
Maar ze zorgen wel voor het ritme. Het Leven kan niet zonder drummers. Dus moet
er nu maar een andere drummer opstaan om het tempo te geven en af en toe een
dreun te verkopen.
De Omers (de Oscars van de Vlaamse Pers)
Iemand wierp op Twitter al op om (pdw) postuum de Arkprijs
van het Vrije Woord te geven. Hij zou mooi passen in die lange rij laureaten waarbij
we o.a. Hugo Claus, Ivo Michiels, Paul Snoek, Maurice De Wilde, Daniel Buyle, GAL,
Tom Lanoye, Wannes Van de Velde en ZAK terugvinden.
Maar misschien moeten we de nagedachtenis aan een bevlogen
en kritische journalist wel omzetten in een jaarlijkse beloning van wie nog
vrijgevochten, onafhankelijk en onpartijdig durft journalistiek bedrijven in
dit land. De Oscars van de Vlaamse pers. Weet je wat: we noemen het de Omers
(ach, we vinden er wel een sponsor voor!) en we steunen journalisten die de
platgetreden paden durven verlaten. Als dat geen goed idee is. #muskatnuss nog
aan toe, zeg!