Straks worden de Amerikanen wakker en gaat zowat de helft
onder hen naar de stembus, om voor ‘four more years’ of ‘change’ te kiezen. Een
beetje bizar, want ‘change’ was net het Leitmotiv van Barack Obama in 2008, zeg
maar zijn ‘kracht van verandering’ die er tegen alle verwachtingen in voor
zorgde dat de US of A voor het eerst in hun 232 jaar oude geschiedenis een
zwarte als president kregen. De ‘Yes, we can’-speech die erop volgde, blijft in
ons geheugen gegrift.
Barack Obama of Mitt Romney? In de Verenigde Staten, waar
ideologie een bastaardwoord is, lopen hun politieke lijnen niet zo ver uit
elkaar als we uit de negatieve campagnes mogen geloven. De republikeinen die
Obama een ‘socialist’ noemen, dat is een billenkletser. Obama verhoudt zich tot
het socialisme, zoals Bart De Wever dat doet tot het fascisme: het is gewoon
een intellectueel oneerlijke vergelijking. Maar goed, voor de Amerikanen waren
onze premiers Jean-Luc Dehaene en Guy Verhofstadt ongetwijfeld ook
‘socialisten’ (Elio Di Rupo zal dan wel een ‘communist’ zijn, maar ja, dat vinden ook onze werkgeversorganisaties…).
Het Amerikaanse politieke spectrum beperkt zich niet alleen
tot slechts twee partijen (de onafhankelijke kandidaten vergeten we
gemakshalve, omdat ze nauwelijks wat voorstellen), het situeert zich ook heel
centraal. De democraten bewegen zich van centrumlinks tot centrumrechts, de
republikeinen van centrum tot bijna extreem-rechts. Dat laatste is niet
onbelangrijk. ‘White supremacy’ leeft nog altijd bij een flink deel van de
republikeinse achterban, leden van de Ku Klux Klan zullen zeker niet voor een
democraat stemmen (dat geldt a fortiori voor een zwarte democraat!). De
luidruchtige en invloedrijke belangengroepering Tea Party getuigt eveneens van
ideeën, als we dat woord mogen gebruiken, die aanleunen bij het rechtse
extremisme. De tv-zender Fox News propageert een reactionaire samenleving. Maar
je hebt net zogoed gematigde republikeinen, die bij ons in pakweg CD&V, Open VLD
of N-VA zouden actief zijn.
Het palmares van Barack Obama oogt nochtans vrij schraal. Een
veelbelovend begin, geschraagd door de ‘Yes we can’-retoriek en de hoop dat
deze gekleurde medemens het verschil zou maken, al snel (veel té snel, achteraf
bekeken) beloond met een Nobelprijs voor de Vrede, een aanzet tot drastische
hervorming van de ziekteverzekering, en daarna… weinig of niets. Dat heeft te
maken met twee aspecten. Eén: halfweg een presidentiële ambtstermijn wordt er in
de VS een nieuwe Kamer van Volksvertegenwoordigers verkozen. Omdat daar sinds november 2010 een
republikeinse meerderheid zit, die niets liever doet dan filibusteren en de
zittende democratische president tegen te werken, is de maneuvreerruimte van de
Amerikaanse regering quasi nihil. De jongste twee jaar moest de
Obama-administratie zich beperken tot een soort processie van Echternach.
Twéé: in Europa stellen we ons altijd te veel voor bij het
verschil tussen democraten en republikeinen, een verschil dat – zoals ik
hierboven al aangaf – vrij miniem is, zeker in het centrum. Obama is
allesbehalve een ‘socialist’, je zou hem hoogstens een centrumlinkse liberaal
kunnen noemen. Maar ook iemand die door zijn entourage en zijn partij verplicht
wordt om niet te veel tegelijk te willen. Een belangrijke fractie van de democratische
partij is immers conservatief en is – net als de republikeinen – tegen al te
veel overheidsinmenging en regeltjes. Vergeet niet dat de huidige
financieel-economische crisis een gevolg is van een deregulering die in de jaren
negentig onder (de democraat) Bill Clinton werd ingevoerd.
En dus is Obama er niet in geslaagd een aantal beloften waar
te maken. De oorlog in Irak is weliswaar voorbij, maar Irak blijft een kruitvat, net
zoals Afghanistan. De gevangenis op Guantanamó is nog altijd in gebruik,
ondanks niet mis te verstane beloften. De grootbanken, die net voor de presidentsverkiezingen
van 2008 implodeerden, hebben nog altijd veel macht; wie schuld had aan de economische
crisis is niet gestraft, wel integendeel. Op internationaal vlak spelen de Verenigde
Staten hoe langer hoe minder een dominante rol. Dat klinkt op het eerste gehoor
vrij positief, maar zelfs op plekken waar je hun bijdrage dringend verwachtte,
gaven ze niet thuis.
Onder Obama, maar daarom niet door zijn schuld!, is de USA
meer dan ooit een grootmacht op lemen voeten geworden, die zich steeds meer
isoleert van de rest van de wereld. USA
today, da’s navelstaren van ’s ochtends tot ’s avonds, alleen maar geïnteresseerd
in het eigen Grote Gelijk en bijna uitsluitend actief in eigen land.
Maar toch: T.I.N.A.! There Is No Alternative! Ik pik even
een slogan die vaak door Margaret Thatcher werd gehanteerd. Tegenover het
weinige dat Obama heeft gedaan, staat het vele dat diens voorganger, George W.
Bush, heeft misdaan. Tegenover het weinige dat Obama zal doen – ook al heeft
een president tijdens zijn tweede ambtstermijn doorgaans iets meer lef en
doorzettingsvermogen, hij moet immers niet meer herverkozen worden -, staat het
vele dat Romney kan fout doen.
Mitt Romney heeft zich aanvankelijk geprofileerd als een
hardliner, met stevige back-up vanuit de Tea Party. Nadat hij de republikeinse
nominatie op zak had, is ie zich gaan matigen, om ook de twijfelende kiezer te
overtuigen. Maar het is niet Romney die Amerika zal besturen als hij verkozen
geraakt, het is zijn reactionaire achterban. En die staat voor een gevaarlijke
internationale politiek (oorlog tegen Iran? economische wedloop tegen China?)
en een ronduit dramatische nationale aanpak (weg met de beperkte hervormingen
in de ziekteverzekering, afslanken van de overheid, de 1% superrijken worden
nog meer stinkend rijk, de armen worden straal genegeerd, ethische
verrechtsing).
Neen, There Is No Alternative. Liever een president die vier
jaar aan handen en voeten gebonden is en weinig besluitvaardig kan zijn, dan
een president die van Amerika een harde, in zichzelf gekeerde samenleving zal
maken. Stilstaan is achteruitgaan, luidt het spreekwoord. In de Verenigde
Staten is stilstaan vanaf morgen vooruitgang.