Ik moet anderhalf of zo geweest zijn.
Laatbloeier. ‘Gij sliep altijd toen ge klein waart’, zei mijn moeder jaren later. Dat kan een
verklaring zijn waarom ik later dan mijn generatie- en leeftijdgenoten begon te
kruipen, stappen en lopen, activiteiten die stuk voor stuk bijzonder vermoeiend
waren, waarna ik alweer in een droomrijke jonge-mensen-slaap viel.

In mijn paniekerige dreumesoogjes moet te
lezen zijn geweest dat ik niet klaar was voor de volgende stap. Letterlijk. De. Volgende. Stap. Voor het eerst in mijn leven stond ik op het punt een trap af te
dalen en in mijn kleine brein spookten allerlei doemscenario’s rond. Dat ik zou
vallen stond buiten kijf, ondanks de reddende hand en de bedachtzame
aanmoedigingen van mijn mama. Misschien viel ik meteen wel tien treden neerwaarts,
probeerde het minuscule doemdenkertje in mij met de hem beschikbare
mini-woordenschat te argumenteren. Doe het niet!

Ik deed het. Met bravoure, zij het in een
tempo dat ik mezelf toestond. Laten we zeggen: een eerste marathon in meer dan
acht uur. Maar beneden wachtte mij een medaille in de vorm van een kus en een
‘Dikke proficiat!’ van mijn mama, dus was het goed. Zeer goed. Op een schaal
van oké tot fabeltastisch dicht bij het tweede aanleunend. A giant step for Frankkind.

Jaren later zag ik Neil Armstrong als eerste
mens op de maan stappen. ‘A small step for man, a giant leap for mankind’, u
kent zijn historische woorden nog wel. Gewichtloos probeerde hij zijn voeten zo
gericht mogelijk op het bultige oppervlak neer te plaveien. Voorzichtig, als
was hij een kleine jongen die opnieuw moest leren stappen. Het was historisch
en uitermate komisch tegelijk.

***

Vanochtend moest ik aan mijn kleine Ik en Neil
Armstrong denken toen ik de trap nederdaalde. Zeventien treden, die ik stapje
voor stapje nam, lichte paniek in de ogen, stevige weerstand van de
getormenteerde spieren in mijn bovenbenen ondervindend. Quasi gewichtloos moet
ik geleken hebben in het op dat moment gelukkig lege huis. Bij elke stap dacht ik: nu
donder ik naar beneden. Daar moest ik even later hartelijk om lachen.

De lachspieren bleken de enigen die niet
aangetast waren door een dagje Twittervoetbal. Alle andere gewrichten, spieren
en botten kraakten, riepen luidop ‘Gij onnozelaar, gij, op uw leeftijd nog wat
gaan sjotten, wat denkt ge wel!’, deden de herinnering aan een zeer fijne dag een klein beetje
vervagen. Op vierentwintig uur tijd was ik van ‘Yes, I can’ naar ‘Why did I do
it?’ geëvolueerd, maar na een paar dagen afzien zal dat wel weer ‘Yes, I did
it!’ worden. (Vermoed ik.)

Nu even niet. Vijf wedstrijden (drie gewonnen,
twee verloren, vijfde op negen teams in de eindstand), acht tegendoelpunten,
een paar reddingen met lichaamsdelen waarvan ik niet eens vermoedde dat ze nog
actief waren, het was al bij al toch een heel klein beetje heroïsch; het soort
heroïek dat je doorgaans in straffe verhalen aan de toog te horen krijgt, maar
toch.

Ik wist nu ook: Twittervoetbal is zaalvoetbal
buiten op gras en Twitter is alleen maar het medium dat de meeste deelnemers
bindt. Stel u vooral niet voor dat er vijf tegen vijf met smartphones over het
veld gelopen werd, terwijl er ondertussen hashtagspelletjes, pertinente
meningen en onweerstaanbare witzen de wijde wereld werden ingestuurd.

Enfin, het is voor herhaling vatbaar (hoop ik
over een dag of vijf te kunnen zeggen). Une
belle histoire
, quoi.

***

Une
belle histoire
is de titel van de theatertournee die
Bart Van Loo en Eddy et les Vedettes nu al bijna anderhalf jaar lang langs
grote en middelgrote zalen in Nederland en Vlaanderen voert. Bart en ik volgen
elkaar al ongeveer even lang op Twitter en Facebook. Ik vond hem een
uitermate sympathieke verschijning in de vierdelige tv-reeks God in Frankrijk, waarin hij samen met
Karl Vannieuwkerke door la douce
trok. Karl debiteerde anekdotes over de koers, Bart over zijn geliefde
Frankrijk.

Vorige zomer zat ik samen met hem op een trein
voor een lange rit naar het zuiden van Frankrijk voor een interview met Charles Aznavour. Op het eind van de terugrit bood
hij me aan om naar de show te komen kijken. Ik prikte een plek dicht bij huis
en een datum die toen nog heel ver weg lag, maar als koele minnaar van het
Franse chanson verwachtte ik niet meteen een avond die mij zou bouleverseren.

Hoe fout kon ik zijn? Het enige gênante moment
van de hele avond was de manier waarop ik mij voor aanvang in mijn stoeltje
liet ploffen. Stramme spieren na het Twittervoetbal, blauwe plekken van mijn
enkel tot mijn heup, een verstuikte ringvinger – zeer onhandig als je de dag
nadien een o, een l of een dubbele punt moet tikken als tienvingerige
klavieratleet -, en, ach, laten we ’t maar toegeven: de leeftijd.

Vanaf het moment dat Van Loo en de band het
podium betraden werd het één groot feest. Mocht u Bart Van Loo niet kennen: hij
stond 42 jaar geleden op de eerste rij toen het enthousiasme werd uitgedeeld en
is op een podium tweeënhalf uur lang zijn hyperkinetische zelf, waarbij hij
zich bedient van een zeer rijk geschakeerd Nederlands, afgewisseld met Frans zonder cheveux op.

Ja, ik heb zelfs mee gewiegd op Alexandrie Alexandra van Claude François, ik wil
dat hier grif toegeven. Nee, door de knieën gaan, de vuisten vooruit steken en de
oerkreet ‘Ha!’ uitstoten lukte niet meer. Het lijf zei: tot hier en niet
verder. Het lijf heeft weer gelijk gekregen, maar in gedachten deed ik vrolijk
mee.

Het was une
soirée fantastique
, waarvoor ‘Merci, Bart! Merci Eddy et les Vedettes!’.
Gaat dat zien, gaat dat zien, laat u bedwelmen door subliem entertainment, ook
al heeft u misschien weinig affiniteit met het Franse chanson. Dit moet zowat
de plezantste les Frans uit de geschiedenis zijn.

Info:
www.bartvanloo.info

***

En als u me nu wilt verontschuldigen: ik moet
weer zeventien treden naar beneden. Une
belle histoire
zou ik deze stijve zaterdag niet direct noemen. Knoken, en avant, marche!