We zijn coronamoe, lees en hoor je steeds vaker. Je leest en hoort het zó vaak, dat je zelfs moe wordt van de term ‘coronamoe’. Maar ik begrijp het. Ik begrijp u, ons, mezelf. We zijn inderdaad coronamoe en worden met de dag coronamoeër. Ik ben het hartsgrondig beu om nog een tijdje als een kluizenaar te moeten leven, ook al ben ik — geef ik toe — toch wel een beetje asociaal van nature. Ik ben graag op mezelf, werk liefst op mijn eenzame bureautje thuis, ben niet geneigd om kennis te maken met weer nieuwe mensen. Maar nu komt het: als je verplicht bent asociaal te zijn, is dat niet meer leuk en wil je mensen zien, ook al interesseren de meesten je geen sikkepit. Zo zit een mens nu eenmaal in elkaar. Als iets niet mag, wordt het pas aanlokkelijk. De verboden vrucht van 2020: mensen ontmoeten.

Hoe begripvol ik ook ben — zeker ten aanzien van alleenstaanden, eenzamen, ouderen die zitten te verkommeren op een paar vierkante meter, mensen die niet meer zonder lijfelijk menselijk contact kunnen —, ik weiger te begrijpen waarom mensen bij het minste de teugels vieren, aangevuurd door een communicatief stuntelende overheid met haar bubbels van vijf, tien andere mensen per week, en wat was het ook allemaal weer? Aangevuurd door kortzichtige, populistische versoepelingen, uit angst dat een verderzetting van de lockdown zich zou vertalen in het kieshokje, dat nog altijd een realistische piste blijft als Vivaldi-Avanti-Forza niet tot een regering leidt. Aangevuurd door opstandige leden van de meningenfabriek die de media zijn geworden, luitjes die hun vijftien minuten lokale beroemdheid misbruiken om verwarring te zaaien of aan te sporen tot opstandigheid tegen al te veel regelneverij in hun libertaire ogen.

Ik zag deze week het non-debat tussen Lieven Annemans en Joël De Ceulaer in De afspraak. ‘Razend interessant’ tweette iemand die ik heel erg apprecieer; hij vroeg zich wel af waarover het weer ging. Kan het dan wel razend interessant zijn, repliceerde ik. Ik blijf bij die strenge observatie. Het is niet omdat er in primetime live degens worden gekruist, dat het gevecht ook iets oplevert, behalve tig oppervlakkige verwondingen. Je kunt je vragen stellen bij de defenestratie van gezondheidseconoom Annemans door hem te melden dat er de dag nadien in De Morgen een artikel zou staan waarin hij, anoniem, zou worden bedolven onder kritiek van zijn collega’s in Celeval, het orgaan dat ons naar betere tijden moet leiden en de opvolger van de GEES, waarvan we al heel snel zijn vergeten waarvoor die afkorting alweer stond. Zo snel gaat het in crisistijden. Ik vond dat gênante televisie, eerder voor het programma dan voor Annemans. Die was perfect in staat om zichzelf in de vernieling te praten, hij had daarvoor geen krantenartikel, een boze senior writer die net een stuk van tien pagina’s had afgescheiden voor de weekendkrant, of een kritische vragensteller nodig. Annemans ging af als een gieter, praatte zichzelf in een hoek, begon met een redenering die nergens heen leidde. Maar, gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen, dat deed het discours van De Ceulaer ook: waarover ging zijn punt ook weer? Waarom was hij nu precies boos? Paroles paroles

Wat De afspraak van donderdagavond mij wel influisterde, was een controversiële these die ik op deze plek wil verdedigen. Er worden te veel meningen te snel verspreid om er te makkelijk mee te kunnen scoren. De controverse wordt gevoed, maar door die kakofonie van stemmen weet de kijker, luisteraar, lezer niet meer waaraan hij zich moet houden. Een te makkelijk excuus, ik weet het, want de basisregels zijn eenvoudig: de hele dag door je handen wassen, overal waar je binnenstapt handgel gebruiken, anderhalve meter afstand houden, mondmasker dragen in gesloten ruimtes of op plekken waar veel volk is, niet knuffelen, niet zoenen. Ik geef mijn eigen moeder een zacht kneepje in de schouders bij wijze van begroeting en afscheid. Is dat hartelijk? Neen, maar het is het beste wat ik momenteel kan doen, het veiligste voor haar, een geste van liefde en erkenning bij gebrek aan andere mogelijkheden.

Maar goed, we zijn mensen en het is des mensen om regels te proberen omzeilen, zeker als er tegenstrijdige dingen worden verkondigd. “Er zijn meer besmettingen.” “Neen, er zijn niet méér besmettingen, we testen gewoon meer en daarom lijkt het alsof er meer besmettingen zijn.” “Jawel, er zijn méér besmettingen, de ziekenhuisopnamen stijgen weer en straks ook het aantal doden.” Statistische relevantie wordt betwist, puur om het eigen gelijk te benadrukken, maar wat bén je met dat eigen gelijk? En waarom krijgt dat eigen gelijk zoveel media-aandacht? Een mens krijgt er een punthoofd van en dan is het niet eenvoudig om een mondmasker te dragen dat niet in de hoogte maar in de breedte gaat.

Mijn controversiële these: ik pleit voor zelfcensuur in de media. Ik wil dat meningen die de mensen in de war kunnen brengen in deze bizarre, letterlijk levensgevaarlijke periode niet meer klakkeloos worden gepubliceerd, maar alleen nadat de inhoud van open brieven en dergelijke grondig getest en geëvalueerd werd. Geen bewijswaarde, niet publiceren. Sta me toe eerst een denkbeeldige analogie te maken.

***

Beeld u in: het is 2020, het is écht oorlog (dus geen oorlog tegen een onzichtbare vijand), we zijn een half jaar geleden binnengevallen door een vreemde mogendheid die niet het beste met ons voor heeft. Laten we dan, na een ongetwijfeld verwarrende periode vlak na de inval, toe dat eender wie eender wat mag verkondigen in de media? Laten de media zelf toe dat iemand — noem hem of haar gerust een collaborateur — er in een vrije tribune voor pleit om samen te werken met de vijand die zijn tanks heeft binnengerold wat al honderden mensenlevens heeft gekost? Laten radio en televisie toe dat zelfverklaarde experten vrijuit dingen mogen roepen die indruisen tegen wat we op dat ogenblik — zes maanden na de inval, we beginnen net te hergroeperen en een strategie uit te voeren die ons militair succes moet opleveren — erkennen als algemeen belang? Ik dacht het niet. Ik hoop het vooral niet. Misschien maar goed dat er in de Tweede Wereldoorlog nog geen internet en sociale media waren…

***

De vrijheid van meningsuiting is een bijzonder hoog recht, maar het is geen plicht. Op wettelijk verboden uitlatingen na kan iedereen overal alles zeggen, maar niets zegt dat die meningen ook moeten verkondigd en gepubliceerd worden via de reguliere media. Je kan op een zeepkist gaan staan op de hoek van de straat en dingen roepen. Dat mag. Daarom moet ’s anderendaags nog niet in de krant staan wat je geroepen hebt. We verwarren een vrije mening nog te vaak met een verplichte weergave ervan in een massamedium, liefst meerdere. Dat zijn twee gescheiden zaken. Het is aan de media om het onderscheid te maken tussen een mening die relevant is en generieke aandacht verdient, en een mening die weinig of niets toevoegt aan het maatschappelijke discours, of die zelfs grote risico’s inhoudt voor de volksgezondheid.

Terug naar het oorlogsbeeld, nu niet met een zichtbare vijand, maar met dat dekselse virus. Ik heb dat beeld van een land, en bij uitbreiding een continent en een planeet, in oorlog met iets als een virus altijd onzinnig gevonden, maar misschien moeten we het toch even aanhouden. Hadden al die open brieven dan wel moeten gepubliceerd worden? Moest Lieven Annemans dan wel in De afspraak hebben gezeten? Zou Joël De Ceulaer zich dan nog boos hebben moeten maken, en zou hij dan op die tien krantenpagina’s niet beter een interview met een interessante medemens hebben kunnen publiceren?

Ja, ik pleit voor (zelf)censuur en dat is not done. Het is controversieel, het is gevaarlijk, het is in normale omstandigheden contraproductief. De omstandigheden zijn echter verre van normaal en dat is virus ís ook gevaarlijk. Als de media, in een niet aflatende drang om clickbait te genereren, de kijk- en luistercijfers op te krikken of de dagverkoop tijdelijk op te vijzelen, in deze ‘oorlog’stijden de focus leggen op tegenstrijdige meningen, krijg je als tegenreactie een bevolking die daar haar eigen waarheid uit distilleert. Zeer gevaarlijk, ontdekken we nu, nogal aan de late kant.

We hebben nood aan meer terughoudendheid, zeker in de media. We moeten aandacht geven aan zij die die aandacht verdienen en die in volle coronacrisis in het algemeen belang praten. Daarom zitten we al een half jaar te wachten op de aanstelling van een coronacommissaris, die als enige rechtstreeks met de bevolking communiceert over het virus. Ik doe een suggestie: Pierre Van Damme. Rustige, vlotte, serene prater. Dit zou zijn voltijdse job moeten zijn, hij zou als enige radio- en tv-studio’s mogen afdweilen, en kranteninterviews geven, om over onze omgang met het virus te praten. De premier zou het volk niet moeten toespreken via knullig gemaakte huis-, tuin- en keukenfilmpjes, en ook niet op persconferenties na een veel te lange Veiligheidsraad, waarbij ze af en toe spichtig links en rechts kijkt naar de ministers-presidenten met een blik van ‘Zeg ik het zo goed, heren?’ De onzalige regeringsmededelingen zaliger zijn voor het eerst in de zes decennia van mijn leven op hun plaats: staatshoofd of federale regeringsleider spreekt het volk toe, zonder tegenspraak, zonder vragen. Dat is heel ver van een ideale situatie waarin eender wie eender wat mag vragen, maar ‘Desperate times call for desperate measures’, waarbij we die ‘desperate’ liefst niet vertalen als ‘wanhopig’ maar als ‘moeilijk’: het is niet de bedoeling er permanent depressief van worden, nietwaar.

Ik weet het: dit is geen populaire mening en ik pen ze zelf ook met lichte tegenzin neer. Maar het is, volgens mijn bescheiden mening, de enige manier waarop we nog enigszins de vijand tegemoet kunnen treden. Mocht Covid-19 de leider zijn van een échte vijandige natie, hij of zij zou nogal tevreden zijn over hoe die Belgen — “Waren die vroeger niet dapper, generaal?” — over de vloer rollen met elkaar, in plaats van met de oorlogszuchtige staat Corona. Een beschamend schouwspel. Laten we vooral concluderen dat dit niet de afspraak mag zijn.