(Deze tekst heb ik gisteren gebruikt als
gastspreker op het TIJDcongres van MoMeNT in Tongeren.)

Dames en heren, ik
heb deze zomer tien dagen lang de eer genoten om mij Tijdgeest te mogen noemen.
Alleen al die titel verschafte me enig genoegen, het staat zo schoon op een
visitekaartje. Uitgebreid kennismaken met de sympathieke stad Tongeren was eveneens
bijzonder leuk. Maar het was vooral prettig om dertig interessante gasten te
mogen interviewen over Tijd en over het subthema van deze tweede editie van
MoMeNT: deadlines. Want wat is er mooier dan heel even heel diep in de ziel van
een ander te mogen kijken?

Ik ben, dames en
heren, een journalist — een jobnaam die tegenwoordig eerder op fluistertoon wordt
uitgesproken, maar ik ben nog altijd trots om me zo te mogen noemen, dus, bij
deze: JOURNALIST!

(U merkt het, het dak
komt niet spontaan naar beneden.)

Deadlines behoren voor
journalisten tot hun natuurlijke habitat. En toch haten we ze. Ze zijn opdringerig,
ze zijn altijd te dichtbij, ze zijn nooit geruststellend, ze zijn de stok
achter de deur, ze zijn zelden stimulerend, maar vooral: ze zíjn er. Ik ben oud
genoeg om me tijden te herinneren dat nieuws nog niet ‘breaking’ heette en dat
het nog niet op gespecialiseerde nieuwssites stond. Ik ben zelfs oud genoeg om
me nog gsm- en internetloze dagen te herinneren. Ik ben zó oud, dat ik me
herinner dat het nieuws van vanavond pas overmorgen in de krant zou staan. Het
leek wel alsof de tijd vroeger aan onze zijde stond. Haalde je de deadline
niet, ach, morgen was een nieuwe dag.

Weet u trouwens waar
het woord ‘deadline’ vandaan komt? De term, zo leerde rondsnuisteren op Wikipedia
me, werd voor het eerst gebruikt tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog, en die
liep van 1861 tot 1865, een tijdje geleden. Toen zat er ook al een republikein
in het Witte Huis, maar wel een bijzonder intelligente, hij werd dan ook
vermoord in een theaterzaal. Daar zal je Donald zelden zien. Op de binnenkoer
van een gevangenis in Andersonville, Georgia, werd toen bij gebrek aan
beveiliging een krijtlijn getrokken. Donald zou daar een muur hebben gezet,
betaald door de Mexicanen, maar soit. De gevangenen die het waagden hun voet
over die lijn te zetten, werden zonder pardon doodgeschoten. Vandaar dus:
deadline, lijn des doods. Letterlijk. Was die gevangene een journalist of een schrijver, dan zat
je bijgevolg met een letter-lijk.

Journalisten worden gelukkig
zelden doodgeschoten als ze de tijdlijn die hen werd opgelegd overschrijden.
Maar de deadline wordt steeds krapper, dames en heren. Het is niet meer overmorgen,
of vanavond, of over een paar uur, het is: nu. Altijd: nú. Als iemand van
nieuwssite X een bericht de wereld instuurt, zal de eindredacteur van
nieuwssite Y zeggen: hé, dat moeten wij ook hebben. En wel: nú. Verander er een
paar woorden aan, zet er een nieuwe titel boven, zoek een pakkende foto en
hupsakee, weg ermee. Waarna een collega van nieuwssite Z hetzelfde zal doen.
Copy/paste-journalistiek, ik hoor het u denken.

Weet u wat ik destijds,
toen de dieren nog spraken en ik begon te studeren, zo aantrekkelijk vond aan
journalistiek? Degelijkheid, deugdelijkheid, onafhankelijkheid, onpartijdigheid,
check – double check – en als het effe kon ook – triple check. Het moest vooral
juíst zijn. Vandaag moet je éérst zijn, en als dat niet lukt op z’n minst kort
daarna komen en doen alsóf je een primeur te pakken hebt. Ben ik een ouwe zak
aan het worden als ik die deugdelijkheid mis? Neen, beste mensen, ik ben geen
adept van Donald, ik roep niet ‘fake news’ als er iets vreemds verschijnt, maar
vaak is het resultaat slordig, onvolledig of gewoon onleesbaar. En, neen, ik
roep evenmin dat het vroeger beter was, toen vertoonde de journalistiek andere
mankementen. Journalisten moesten een partijkaart hebben, bijvoorbeeld.

Deadlines zijn de
peper en zout van de journalistiek, dames en heren, laten we hen koesteren,
maar ook af en toe relativeren en hen niet de baas laten worden over ons
bestaan. Daar komen alleen maar burn-outs van en we doden er de creativiteit
mee. En daarmee kom ik stilaan tot de stelling die ik hier geacht word te
formuleren: we zien tijd te vaak als onze vijand, als een gesel, als iets
onoverkomelijks — wat het overigens ook is —, maar dat is mede omdat we ons
laten domineren door tijd en deadlines en het besef van onze eindigheid en dat
we zo dadelijk die trein nog moeten halen en dat onze baas in onze nek staat te
hijgen en dat de mensen van MoMeNT vragen waar die tekst blijft, enzovoort,
enzovoort. We moeten durven onze voet over die lijn des doods te zetten. We
moeten, letterlijk, weer onze tijd durven te nemen, óók in de journalistiek. Liever
een langer stuk dat helemaal correct is, dan drie korte stukjes die snel-snel
in elkaar geflanst werden. Beter die primeur die straks het nieuws zal
domineren nog één keer extra checken, dan hem zomaar op het internet te
pleuren. Eerst denken, ná-denken, dan doen. Maar ook: als we weten dat die
deadline er is, moeten we ons daarop organiseren, pro-actiever worden,
vooruitplannen. Niet alleen journalisten, maar wij met z’n allen. Het eerste
moment is evengoed om aan iets te beginnen als het laatste, waarom wachten we
dan altijd tot het laatste moment? Procrastinatie, heet dat met een geleerd
woord. Uitstelgedrag. Studies tonen aan dat 95 procent van de procrastineerders
minder zouden willen procrastineren, maar dit geheel terzijde. Geleerde mensen
zeggen dat we dit zouden kunnen oplossen met tussenliggende deadlines. Dus niet
die ene deadline helemaal op het eind, maar verschillende momenten tussendoor
waarop we iets moeten gepresteerd hebben.

En dus eindig ik met mijn
stelling:

WE MOETEN DE TIJD
NAAR ONZE HAND ZETTEN.