Stel: u woont in een dichtbevolkte middenklasse-wijk,
volgebouwd met voorspelbare, saaie huizen, waar de inwoners weinig contact met
elkaar hebben (ik weet het, u woont natuurlijk in een chique villa aan de rand
van de stad, maar stél!). Op zekere avond ziet u een dikke rookpluim opstijgen
op zo’n tweehonderd meter van u, laten we zeggen: dertig huizen verderop. Brand!
Wat doet u? Denkt u: iemand zal de brandweer al wel gebeld hebben? De buren
zullen wel te hulp snellen? (O ja, dat zijn die vreemde snuiters die met
iedereen ruzie maken…) Belt u voor alle zekerheid toch maar de brandweer, met
de gedachte: liever tien mensen die tegelijkertijd bellen, dan niemand? Of gaat
u ter plekke een kijkje nemen, misschien kunt u wel helpen? Oei, bent u de
enige die reageert en blijft de rest lekker warm binnen, spiedend door een
spleet in het gordijn?

Stel nu (ja, ik stel uw verbeeldingsvermogen
op de proef, maar stél!) dat de inwoners van het brandende huis op het
nippertje gered worden, maar dat het huis onbewoonbaar wordt verklaard. Te
groot risico dat het vuur opnieuw aangewakkerd wordt. Ruiten kapot gesprongen
en het is putje winter. Dak ingestort. Dat soort dingen. U bent de enige die er
staat en u heeft ook het grootste huis van de omgeving, de kinderen zijn de
deur uit en u bent sociaalvoelend. Nodigt u hen uit om tijdelijk bij u te
verblijven? Of stelt u dekens en kleren ter beschikking, die ze mogen meenemen
naar het ziekenhuis of een hotel in het centrum? Vergeet niet, u bent de enige
die zich spontaan heeft aangeboden.

Stel vervolgens (oké, het wordt vervelend,
maar stél!) dat een paar maanden later in het huis ernaast brand uitbreekt –
toeval bestaat! – en u alweer de eerste bent die het opmerkt. Herhaalt het
scenario zich, of denkt u: iemand anders moet nu maar in de bres springen?
Plausibel, maar het gebeurt niet? Snelt u alsnog uit uw luie zetel – Netflix-feuilleton
op pauze – naar de hulpbehoevende, ietwat verre buren?

***

Dat is, in essentie, het vluchtelingendebat: wíllen
we helpen of niet? Het is iets principieels. Zien we de noden van de verre
buren of niet? Vinden we hun dramatische belevenissen ernstig genoeg om er
aandacht aan te besteden of niet? En, neen, we kunnen niet iedereen tegelijk
helpen. We kunnen zelfs niet iedereen individueel en apart helpen. We moeten
knopen doorhakken: wie heeft dringende hulp nodig, wie kan nog even wachten? Máár:
we kunnen wel helpen. Of een poging daartoe doen. Als we het tenminste willen.

***

De voorzitter van de grootste partij van
Vlaanderen schrijft dat links moet kiezen tussen open grenzen en een goed
werkende sociale zekerheid.

De voorzitter heeft gelijk. We moeten kiezen.

De voorzitter heeft ongelijk. Het gaat niet om
een keuze tussen open grenzen en het vrijwaren van onze sociale zekerheid. De
keuzemogelijkheden zijn: willen we helpen of niet? Of staren we naar onze eigen
navel en voeren we een vals debat. We hoeven geen 37 miljoen Sudanezen op te
vangen. Zelfs geen miljoen. Niet eens honderdduizend. En die open grenzen
worden door niemand bepleit. Partijstandpunten variëren tussen volledig
gesloten grenzen en gedeeltelijk open grenzen. Honderd procent open grenzen
kunnen wij als samenleving niet aan, noch economisch, noch politiek, noch
menselijk. En, ja, dit is een kwestie die Europees moet worden aangepakt, maar
als de Europese Unie niet tot een eendrachtig standpunt komt vanwege het –
laten we het zeggen zoals het is – plat xenofobisch populisme van sommige
lidstaten (niet wij, voor alle duidelijkheid), dan vervalt de morele plicht om
te helpen niet. Zullen we dan alle Sudanezen maar laten creperen, omdat we een
aantal onder hen niet kunnen of willen opvangen? Kijk naar het brandende huis
van de verre buren. Is dat beschaafd? Beantwoordt dat aan de te pas en te onpas
in het migratiedebat gesleurde Verlichting, waar we zo mee pronken als het ons
uitkomt? Of zijn we dan, domweg, egoïsten?

***

De burgemeester van de grootste stad van
Vlaanderen zegt dat de feitelijke apartheid in zijn stad met 175
nationaliteiten hand over hand toeneemt.

De burgemeester heeft gelijk. Er staan figuurlijke
muren tussen de gemeenschappen.

De burgemeester zegt dat het stadsbestuur moet
proberen “een platform van burgers te creëren waar mensen elkaar nog
kunnen herkennen als speler van dezelfde ploeg.” De waarden van de
Verlichting – daar is ze weer! – moet daarbij als kompas dienen. Wat mij dan
bijzonder bevreemdt is dat de burgemeester de straathoekwerkers naar de uitgang
heeft begeleid en dat zijn partijgenote in de Vlaamse regering het Agentschap
voor Inburgering en Integratie afbouwt, net die mensen en die instelling die
een cruciale rol kunnen spelen.

Die 174 andere nationaliteiten komen allemaal
met een rugzak aan ervaringen, vaak negatieve, naar hier. Ze hebben een bepaald
mensbeeld meegekregen, niet zelden is de vrouw daarbij ondergeschikt. Er lopen
religieuze fanatici rond, die de scheiding van Kerk en Staat baarlijke nonsens
vinden. Ondertussen zitten we aan de derde, de vierde en de vijfde generatie,
die ook hier geboren zijn, maar er niet bij horen, er niet mogen bij horen of
er niet willen bij horen. Als ik om de veertien dagen op de tribune van mijn
favoriete voetbalclub plaatsneem, zie ik daar alleen witte gezichten, en dan
nog voornamelijk mannen. Op weg naar het stadion zie ik heel veel bruine
gezichten, maar die gaan niet naar hetzelfde stadion: zij kijken liever via de
schotelantenne naar Galatasaray of Raja Casablanca. Voelen ze zich niet welkom
(kan zijn)? Of interesseert hun nabije sportclub hen niet (kan ook)? Er zijn
uitzonderingen, foto’s en getuigenissen bewijzen het, maar buurtfeesten zijn al
te vaak monocultureel. Worden de anderen niet uitgenodigd (kan zijn) of
interesseert het hen niet (kan ook)?

Integreren is een werkwoord: het moet van twee
kanten komen. Van de nieuwkomer en van diegene die er al woont. Vorige
stadsbesturen hebben dit probleem een halve eeuw onder de mat geveegd, vanaf de
komst van de ‘gastarbeiders’, die vacatures kwamen invullen of jobs kwamen doen
waarvoor autochtonen de neus ophaalden. Daarin heeft de burgemeester eveneens
gelijk. Het probleem ís er en het is niet zíjn schuld. Maar hij moet er wel zelf
iets aan willen doen. En uit de dagelijkse praktijk blijkt doorgaans het
tegendeel. Verbinden is ook een werkwoord.

***

Stel (ja, daar ben ik weer, nog eentje, dus:
stél!) dat er al voor de vijfde keer op korte tijd brand uitbreekt in diezelfde
straat op loopafstand van uw eigen woonst. Weer dezelfde vaststelling: u bent
de eerste, of de enige, die het ziet of wil zien. Haakt u af of zet u opnieuw
die geweldige Netflix-serie stil? Hoe beschaafd zijn wij eigenlijk? En hoeveel
empathie kunnen we opbrengen? Is empathie zoiets als een vat dat ooit leeg zal
zijn? Het is een kwestie van beschaving. “De droevige waarheid is dat het
meeste kwaad wordt berokkend door mensen die niet kunnen kiezen tussen goed en
kwaad.” Een uitspraak van Hannah Arendt, van wie de woorden deze week uit
de context werden getrokken, in naam van een
Verlichting.