(Deze bijdrage verscheen eerder op deredactie.be)

Een wereldsport van De Panne tot Voeren: veldrijden is
big in Flanders en very small daarbuiten. Maar op de vooravond van het modderige BK in Erpe-Mere
blijkt de belangstelling voor deze telegenieke sport voor het eerst in jaren
ook bij ons terug te vallen. Daar vallen vijf goede redenen voor te bedenken.

Een professor van de KU Leuven heeft het
berekend, dus zal het wel waar zijn: de belangstelling voor het veldrijden is
op de terugweg. Er staat minder volk langs de omlopen en er kijken minder
mensen naar tv. ‘Het succes heeft ons al die tijd wat boven onze stand doen leven’,
zegt Sporza-commentator Michel Wuyts hieromtrent. Ik denk dat hij gelijk heeft.

1. Het
kon niet blijven duren

Natuurlijk heeft veldrijden jaren boven zijn
stand geleefd. Toen de VRT in 2001 besliste om het pakket wielrennen op
televisie gevoelig uit te breiden, zowel op de weg als in het veld, pikte de
sportliefhebber daar gretig op in. Die keek voortaan niet alleen meer naar de
grote klassiekers, maar ook naar Kuurne-Brussel-Kuurne, Gent-Wevelgem en de
Brabantse Pijl.

In Vlaanderen tellen maar twee sporten echt
mee: voetbal en wielrennen. Sjotten en
koers
. De tijdelijke tennishausse is voorbij na het verdwijnen van Kim
& Justine (de familienamen werden in hun hoogdagen nauwelijks
uitgesproken), andere sporters genieten alleen maar aandacht op
wereldkampioenschappen en tijdens de Olympische Spelen. Van het bezit van een
echte sportcultuur zal men ons niet snel kunnen verdenken.

Veldrijden heeft, in tegenstelling tot
bijvoorbeeld voetbal en wielrennen op de weg, enkele specifieke voordelen: er
wordt één uur lang gas gegeven, er is zelden een saai moment en de rivaliteit
spat van het scherm. Saaie wedstrijden bestaan er amper, want ook de door één
renner van begin tot einde gedomineerde koersen zijn speciaal, al was het maar
omdat we die erbovenuit stekende eenzaat zo graag bewonderen.

Sporza heeft jarenlang de toon gezet, niet
alleen door veel wedstrijden rechtstreeks uit te zenden, maar ook door dat
kwalitatief hoogstaand te doen. Met voldoende camera’s, uitstekend
geregisseerd, interessant ingeleid en deskundig van commentaar voorzien.
Veldrijden is een zeer telegenieke sport. Zet een marsmannetje die nog nooit
een veldrit gezien heeft voor de tv en hij zal geboeid blijven kijken. Het gaat
ontzettend goed vooruit. Alleen de renners slaan af en toe een modderfiguur,
letterlijk dan.

2.
Veldrijden is overroepen

Maar we moeten eerlijk blijven: het is
uiteindelijk máár veldrijden. Geen kwaad woord over de renners, trouwens. Een
uur lang tegen de maximale hartslag aanhikken, dat is beestenwerk. Atleten zijn
het. Veldrijders zijn topsporters, maar veldrijden is geen topsport. Isoleer
‘veldrijden’ van de sporttak wielrennen en zet het af tegen andere sporten. Stelt
weinig voor, echt waar. We kunnen dat massaal betreuren, maar het is nu eenmaal
zo.

Veldrijden is geen Olympische sport en zal dat
ook nooit worden. Daarvoor zijn er te weinig landen in geïnteresseerd. Je hoeft
niet eens zo ver te gaan om een realistisch beeld te kunnen ophangen van de
mondiale belangstelling voor het veldrijden: vraag over de taalgrens wie Wout
Van Aert is en zelfs een doorwinterde sportfanaat zal het antwoord schuldig
blijven. Als hij morgen in Erpe-Mere kampioen wordt en straks op het WK toch
nog meedoet bij de elite om er vervolgens de concurrentie op een hoopje te
rijden, bestaat er nog altijd een redelijke kans dat de Waalse sportjournalisten
hem niet bovenaan hun lijstje zetten bij de verkiezing van de Sportman van het
Jaar. Connais pas.

Sven Nys is een ware Vlaams-nationale held,
zonder de politieke connotatie overigens: een Brabander die zo ongeveer
letterlijk uit de Vlaamse klei werd getrokken, maar die buiten Nederland en
ondertussen ook in Wallonië nauwelijks een belletje doet rinkelen, tenzij dan
als mountainbiker.

Eigenlijk kan je veldrijden een beetje
vergelijken met korfbal, maar dan zonder de opwaaiende jurken en die
belachelijk hoog hangende korven. Het is elke keer opnieuw Vlaanderen-Holland,
met dat verschil dat in het veldrijden de Vlamingen heel vaak aan het langste
eind trekken. Op het WK Korfbal is Nederland altijd één en België twee. Toegegeven,
korfbal is nog marginaler omdat het nauwelijks media-aandacht genereert. Maar u
begrijpt wat ik bedoel: big in Flanders,
very small
daarbuiten.

Wat het imago van het veldrijden evenmin goed
deed is dat de wereldkampioen van 2014 alleen bij wijze van zondagse uitstap
één namiddag terugkeerde naar het veld om zonder noemenswaardige voorbereiding
de concurrentie op afstand te fietsen. Zdenek Stybar kwam eventjes terug, zag
even rond en overwon. Tja.

3. De
aandacht is te versnipperd

Tien jaar geleden was het simpel: alle
veldrituitzendingen zaten op Sporza, op dat ene jaarlijkse BK na, dat door een
vreemde overeenkomst met de wielerbond door VTM mocht worden uitgezonden.
Sindsdien zijn de Belgische kampioenschappen op de weg en in het veld weliswaar
teruggekeerd naar de sportredactie van de Reyerslaan, maar is er ook heel wat
veldactiviteit te zien op Vier. Alle Superprestige-crossen, negen stuks, en de
veldritten van Mol en Leuven worden door Vier uitgezonden.

Vier heeft zijn weg moeten zoeken, zoals
bekend hebben tv-kijkers een tijdje nodig om te beseffen dat hun favoriete
sport naar een andere zender is verhuisd. Bovendien spelen er bij een
commerciële zender andere wetmatigheden. Sponsors en adverteerders,
bijvoorbeeld, die meer gediend zijn met uitzendingen in de vooravond, bij kunstlicht,
dan in de namiddag. Dat legde de belangstelling van de Superprestige-manche in
Diegem geen windeieren, al viel die bij de recentste editie terug van meer dan
900.000 kijkers naar 740.000.

Wie weet is het verzadigingspunt intussen
bereikt. Oudere jongeren zullen zich nog herinneren dat het veldritseizoen decennialang
liep van half oktober tot half februari. Tegenwoordig wordt er al gecrosst
begin september en blijven de veldrijders actief tot het derde weekend van
februari. Te lang, te veel, te versnipperd.

4. Het
weer was te goed

Ach, mogelijk zijn al die hoogdravende
analyses goed voor de prullenmand als we in het seizoen 2015-2016 een natte
herfst en een ijskoude winter krijgen. Want ook dat is een eenvoudige wetmatigheid:
hoe slechter het weer, hoe meer kijkers. Het najaar van 2014 was uitzonderlijk
mild. In tegenstelling tot de terrasjesmensen en de dagjestoeristen aan de kust
worden de chefs sport van Sporza en Vier daar niet vrolijker van, geloof me.

5.
Sire, er zijn geen duels meer

De voornaamste reden waarom het veldrijden net
nu schijnbaar in een dipje zit, is wellicht nog een andere: het wegvallen van
heroïsche duels. Wij houden van onze helden: ofwel moeten die er met kop en
schouder bovenuit steken, er altijd voluit vol voor gaan en een indrukwekkende
erelijst kunnen voorleggen. Dan noemen we hem/hen liefkozend ‘kannibaal’. Ofwel
moeten die elke wedstrijd opnieuw in de clinch gaan met liefst één of twee,
hooguit drie of vier concurrenten. We houden van overzichtelijkheid.
Vetes, intriges en relletjes helpen ook om de belangstelling aan te wakkeren.
(We houden immers van burenruzies.)

In het verre verleden had je de tweestrijd De
Vlaeminck-Van Damme. Eric De Vlaeminck, zevenvoudig wereldkampioen, waarvan zes
keer op rij, botste in eigen land op Albert Van Damme en, och ja, er reden nog
wat buitenlandse concurrenten mee ook (Renato Longo en Rolf Wolfshohl met name).
Berten Van Damme, bijgenaamd ‘de leeuw van Laarne’, werd zes keer Belgisch
kampioen bij de profs, Eric De Vlaeminck slechts vier keer.

In de jaren tachtig had je de tweestrijd
Roland Liboton-Bert Vermeire. Liboton werd vier keer wereldkampioen in die
periode. Tussen 1980 en 1989 triomfeerde hij tien keer op een rij in het BK. De
arme Vermeire reed nooit in de Belgische driekleur rond, maar stond meestal wel
mee op het podium. Uit het buitenland kwam de tegenwind die dagen van Zweifel, Stamsnijder
en Thaler.

Tussen 1984 en 1998 hinkten de Belgen achterop
in ‘hun’ sport, op de wereldtitels van Danny De Bie (1989) en Paul Herygers (1994)
na dan. Maar tussen 1998 en begin 2014 was het elk seizoen feest. Mario De
Clercq en Erwin Vervecken waren de eerste opponenten van dat tijdperk, daarna was
er de sappige tweestrijd Nys-Wellens en de jongste jaren streed Sven Nys vooral
tegen Niels Albert. Ze reden van Vlaamse kermis naar kermis, af en toe geplaagd
door dronken toeschouwers die een vleugje hooliganisme in Vlaamse velden
introduceerden.

Het afhaken van Albert wegens
hartritmestoornissen na het vorige seizoen en de stevige en voorlopig
onverklaarbare vormdip van Nys van dit ogenblik hebben het veldrijden
figuurlijk onthoofd. De 20-jarige Wout Van Aert kan de nieuwe held worden, Nys
is stilaan aan zijn pensioen toe en Kevin Pauwels heeft een internationale
erelijst die ongeveer even stil is als de renner zelf. Lars Boom en Zdenek
Stybar kwamen een paar jaar de rangorde verstoren, waarna ze kozen voor een
lucratievere wegcarrière (op die ene zondag vorig seizoen na, toen Stybar zin
had om een nieuwe regenboogtrui te omgorden). Uit Nederland komen de grote beloften
Lars van der Haar en Mathieu van der Poel. Elke wedstrijd zijn er meer dan vijf
kandidaat-winnaars, dat is niet goed voor de overzichtelijkheid die we zo graag
koesteren.

De toekomst van het Belgische veldrijden heet
dus Van Aert, Van Aert en nog eens Van Aert, een even getalenteerde als
gemotiveerde generatiegenoot dient zich vooralsnog niet aan. Ofwel rijdt Wout
Van Aert de boel aan flarden en stapelt ie zege op zege, waardoor tv-kijkend en
sportminnend Vlaanderen zich weer probeert te vereenzelvigen met die ene
Superheld. Ofwel zal het veldrijden het ook de komende jaren met wat minder
moeten doen, in afwachting van nieuwe helden en rivalen.