O, wat vervloekte ik de man.

Het was juni 1985. Mijn ticket voor Rock
Werchter lag anticiperend in de bovenste la van mijn bureau te wachten op die
zonnige zomerdag. Wat keek ik uit naar die zevende juli van de zevende maand,
want dan zou Neil Young naar de weide van het dubbelfestival komen. Zaterdag in
Torhout, zondag in Werchter. De Canadese valszinger zou met een resem
prachtsongs onder de arm en Crazy Horse als begeleidingsband mijn liefloze
zomer inkleuren, daar was ik van overtuigd. Oké, ook de jonge band R.E.M., de
punklegendes van The Ramones, de aardige Lloyd Cole en zijn Commotions, de
stijliconen van The Style Council, het te mijden Depeche Mode (een kritische
rockjournalist omschreef hen consequent als ‘Pêche Démodé’), de in het
popuniversum verloren gelopen soulzanger Paul Young en de in die dagen al
onvermijdelijke publiekslievelingen van U2 stonden op de affiche: er moest nu
eenmaal opgewarmd worden tot koning Neil om een uur of tien het podium zou
betreden om dan Like A Hurricane de toeschouwers omver te blazen.

Tot dat droge bericht in Humo (of was het toch De Morgen?
In die tijd werkten de media nog niet zo snel als nu. Jongeren waren helemaal niet
sociaal bezig en zo): ‘Neil Young zegt af voor Torhout-Werchter’. Hij
was van zijn paard gevallen, luidde de officiële uitleg. Daar ging mijn topdag,
zeker toen halsoverkop een vervanger werd gezocht en gevonden: Joe Cocker. Joe fucking Cocker, verdorie, een
coverartiest, iemand die liedjes van anderen nazong. Niet dat ik nooit
onhandige heupbewegingen had gemaakt op het swingende Feelin’ Alright of de schuurpapieren versie van With A Little Help From My Friends niet
kon appreciëren of de elpee Mad
Dogs And Englishmen
kon beluisteren zonder goedkeurend te knikken of niet wist dat hij op het legendarische Woodstock had gestaan, maar Joe
fucking Cocker om Neil Young te
vervangen: het idee alleen al!

Zelfs Herman Schueremans moet die Cocker maar
een rare kwiet en zeker geen top of the
bill
gevonden hebben, want op de affiche stond hij op de zesde plaats, net
boven Paul Young en U2. Alsof de Schuer
wilde duidelijk maken dat die Engelsman uit de staalstad Sheffield niet meer
dan een noodoplossing was, een artiest die hij bij wijze van spreken uit het
dichtstbijzijnde café had geplukt omdat hij nu eenmaal acht namen nodig had op
zijn in die tijd nog zeer overzichtelijke affiche.

Het werd een magere editie van Rock Werchter.
R.E.M. begon prima, al zal niemand van de aanwezigen bevroed hebben dat het een
superformatie in wording was die om elf uur ’s ochtends de weide mocht
opwarmen. Driekwartier lang de one-two-three-four van The Ramones was ook best
te harden, zeker omdat de nummers maximaal twee minuten duurden. Het ging
ontzettend goed vooruit, geen moment van verveling. Uitstekende soundtrack bij
de lunch: hamburger en frieten. Lloyd Cole was me wat te braaf en The Style
Council speelde wat te stil: de juiste artiesten op de verkeerde plek. Depeche Mode
introduceerde elektronische muziek op T/W. De bandleden stonden op het einde van hun set vooraan op het
podium het publiek op te jutten, terwijl de muziek vrolijk verder speelde.
Live, mijn gat, de muziek stond verdorie op een bandje! Paul Young, ach ja, Paul
Young: keurig entertainment voor yuppies. Bono zat in ’85 volop in zijn
vendelzwaaiperiode, U2 viel dus muzikaal ook dik tegen. En toen moest het
ergste nog komen, dacht ik.

Een mens kan zich vergissen. De eerste tonen
van Talking Back To The Night, een
nummer dat Cocker geleend had bij Steve Winwood, waren voldoende om me, op een
ondertussen half leeggelopen weide, bij de strot te grijpen en dat bleef zo tot
anderhalf uur later de laatste noot van het alleen op piano begeleide en van
alle franjes ontdane You Are So Beautiful
dertigduizend mensen tevreden de nacht instuurde.

Joe fucking
Cocker, dames en heren, was niet meer of niet minder dan een openbaring. Hoe
je met zo’n rasperige, rauwe stem toch zoetgevooisd kon overkomen, het was me
een raadsel. Ik dacht de hele tijd: straks haalt ie het niet, komt er alleen
maar lucht uit dat keelgat. Beeld zonder klank. Ik duwde als het ware de woorden mee
naar buiten. Maar hij haalde alle tonen wonderwel, ook in With A Little Help From My Friends, een nummer dat hij zo naar zich
had toegetrokken dat je je op de duur afvroeg of de versie op Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band nu
het origineel of een goedbedoelde cover was.

Hij deed me Neil Young vergeten. Hij speelde
de middelmatige, miscaste of overdreven naar publieksaandacht hengelende groepen
naar huis. Hij was de echte headliner
van Rock Werchter 1985, en hij alleen. Die affiche waarop hij niet onderaan
stond? Foutje van de drukker, ongetwijfeld.

Halfweg de jaren tachtig en halfweg het jaar 1985 deed Joe Cocker me
beseffen dat een goede vakman evenveel waard is als een zogeheten originele
artiest. Ik geloofde er toen nog heilig in dat een goede politicus een
staatsman moest zijn, verheven boven het volk, iemand die er keurig uitzag en
afgemeten praatte. Geen woord te veel, af en toe een paar woorden te weinig.
Dat iemand met de onbehouwenheid van een fabrieksarbeider en met ‘loodgieter’
als bijnaam het land kon gaan leiden ging er nog niet in bij mij.

Joe Cocker was de loodgieter van de
muziekwereld. Geen echte rasartiest, geen uitzonderlijke componist, geen briljante
zanger, geen Lennon of McCartney, maar een vakman die zijn métier uitzonderlijk
goed beheerste en die zich andermans songs toe-eigende alsof ze van hemzelf waren. Achteraf zou ik hem nog een paar keer live aan het werk zien,
maar het was nooit meer als die eerste keer in Werchter, vooral ook omdat de
platen die hij van dan af zou gaan maken steeds meliger gingen klinken, op een
enkele single als Unchain My Heart of
You Can Leave Your Hat On na. De
passie waarmee hij zijn job deed bleef wel dezelfde. Misschien dat er in de
jaren zeventig wel eens ontevreden concertgangers naar huis waren gegaan na een door drank en
drugs bezoedeld optreden van de man, maar de Joe Cocker die vanaf de jaren
tachtig zijn ergste demonen had afgezworen, had maar één doel voor ogen: zijn
publiek behagen. Hen waar voor hun geld bieden. Hen doen vergeten dat er ook
Neil Youngs op deze aardkloot rondlopen. Daar slaagde hij in. Ondanks die schreeuwlelijke hemden en die spastische bewegingen met hoofd en handen, die me mijn eigen onbeholpen pasjes op de dansvloer in herinnering brachten, op voorwaarde dat ik me eerst genoeg moed had ingedronken. Diep in mij zit ook een Joe verscholen.

O ja, dat afschuwelijke Up
Where We Belong
is je vergeven, Joe. Rust in vrede. En als er dan toch een rock ’n rollhemel zou bestaan, dan zit je nu up where you belong.