De ‘Spoorwegkathedraal’ noemen Antwerpenaren
het. Nu is chauvinisme nooit ver weg als een sinjoor de monumentale gebouwen
van zijn metropool moet omschrijven en is enige relativering doorgaans op zijn
plaats, maar in het geval van het Centraal Station van Antwerpen is de benaming
‘kathedraal’ goed gekozen. Plechtstatiger en majestueuzer vind je ze
tegenwoordig niet, de openbare gebouwen. Eerder dit jaar werd het nog
uitgeroepen tot mooiste station ter wereld. Ik heb niet alle stations ter
wereld bezocht, maar ik kan me er iets bij voorstellen. Of beter: ik kan me
nauwelijks voorstellen dat er mooiere stations bestaan.

De stijl is moeilijk definieerbaar. Op de
Wikipedia-pagina hebben ze het over ‘eclectisch’, meestal synoniem voor een
samenraapsel van gepikte ideeën, vaak ook een verzamelterm om aan te geven dat
niemand het goed schijnt te weten hoe je dit nu in intelligente bewoordingen
moet omvatten. Maar in dit geval: accuraat. ‘Eclectisch’ zoals in: ‘het beste uitkiezend’. Kort door de bocht zou je kunnen
stellen dat het station iets heeft van de typische autochtoon: opdringerig, niet wars van pronkzucht, zichzelf beter voordoend dan hij eigenlijk is, qua
karakter het hele gamma bestrijkend van intimistisch tot exuberant en van heel open
en uitnodigend tot hermetisch gesloten. Op één of andere manier werkt het wel,
die mengelmoes van stijlelementen. Indrukwekkend, is een adjectief dat past.

Ooit was dat anders. Eind jaren zeventig,
begin jaren tachtig, niet eens tachtig jaar na de ongetwijfeld feestelijke
opening op 11 augustus 1905 lag het Centraal Station er extreem verwaarloosd
bij. Achter de bijna helemaal zwart uitgeslagen gevels herkende je met wat fantasie nog wel wat dit in de eerste helft van de twintigste eeuw moet
geweest zijn. Het bladgoud had in de loop van de jaren een vaalbruine kleur gekregen en was nog een flauw restant van de oorspronkelijke pracht en praal.
Roltrappen functioneerden nauwelijks, trappen zagen er allesbehalve uitnodigend
uit, op de perrons moest je tussen de brokstukken laveren, een penetrante
pisgeur waaide je tegemoet als je het gebouw betrad. Vergane glorie, was het.
Ik ben er jaren met dichtgeknepen neus binnengestapt om naar Brussel te sporen.

Halfweg de jaren tachtig dreigde de
perronoverkapping naar beneden te tuimelen. Ook de gevels stonden op het punt
om het te begeven. De overheid wilde eerst niet investeren. De minister van
Verkeerswezen, ene Herman De Croo, nam zelfs de term ‘afbreken’ in de
mond. Alleen een ultiem dreigement van de NMBS om het gebouw voortijdig te
sluiten, deed de regering overstag gaan. Het Volkshuis van Art
Nouveau-grootmeester Victor Horta in Brussel had in dat opzicht minder geluk,
want dat werd in diezelfde glorieuze jaren tachtig wel met de grond gelijk gemaakt.
Het waren de jaren dat de betonboeren in de hoofdstad handjeklap deden met gecorrumpeerde
politici à la Paul Vanden Boeynants. Vandaag kunt u de spanten van Horta’s
meesterwerk trouwens bewonderen in Grand Café Horta in… Antwerpen.

Het ten dode opgeschreven station werd stukje
bij beetje gerenoveerd, acht jaar geleden werd het van een kopstation, terminus
van alle treinen, een doorgangsstation, zodat treinen richting Nederland niet
eerst een ommetje moesten maken langs allerlei kleinere Antwerpse stations. In
2007 kwam er de uitbouw op drie niveaus. En kijk nu, drie decennia na de bijna-mokerslag:
mooiste station ter wereld, zonder verval en bijbehorende pisgeur. Je komt ogen
tekort om alle details te bewonderen. Voor een uitgeweken Antwerpenaar zoals ik
is het iedere keer thuiskomen, je welkom voelen, een combinatie van trots,
kippenvel en architectonisch genot.

Spoorwegkathedraal, ik proef het woord. Ja, toch wel. Dat de
liberaal De Croo deze parel met de grond wilde gelijk maken, bewijst drie
dingen: 1) ‘er de stekker uit trekken’ is een familietrekje bij de De Croos, 2) in de ultraliberale politieke recepten is zelden plaats voor sentiment en respect voor grootsheid, en
3) we mogen beslissingen over onze belangrijke monumenten nooit of te nimmer
alleen aan de politiek overlaten.