Drie keer heb ik het genoegen gesmaakt om Jean-Luc Dehaene
te mogen interviewen. Drie keer in ongeveer een jaar tijd zelfs, inmiddels bijna twee volle decennia geleden, in de periode dat hij premier was van het land en ons middels
een streng maar rechtvaardig besparingsplan door de crisis en in de eurozone
loodste.

Het eerste gesprek vond begin december 1994 plaats. Het
Sint-Michielsakkoord lag er, met daarin een omvangrijke staatshervorming, het
land was zijn vrome koning een jaar voordien kwijtgespeeld en had er een
vrolijke broer voor in de plaats gekregen, Club Brugge was al voor het derde
seizoen op rij op weg om géén kampioen te worden, zijn kleinzoon Lars was een
week voor het interview gestorven, nauwelijks acht maanden oud.

Mathias Danneels, mijn Dag
Allemaal
-collega die me had uitgenodigd om mee naar Dehaenes huis in
Vilvoorde te gaan omdat een interview met de premier best met twee journalisten
werd gevoerd, vreesde dat de afspraak om begrijpelijke redenen zou worden
afgelast. Niets daarvan. Op een koude zaterdagochtend deden Jean-Luc en Celie
zo normaal mogelijk, al zag vooral zij er getekend uit. De premier speelde zijn
bekende rol: correct, afstandelijk, zich zelden bedienend van zijn kenmerkende
‘Geen commentaar’, maar toch ook nooit het achterste van zijn tong tonend. Een
typisch Dehaene-interview, zou je kunnen zeggen: keurig, maar niet opzienbarend,
al leverde het voldoende interessante stof op voor vijf pagina’s in een populair weekblad.

***

Een paar maanden later zat ik opnieuw in dat verrassend
moderne huis in Koningslo, vlakbij het Huis van de Toekomst. Verrassend, omdat
je bij het ietwat ‘boertige’ imago van de eerder toevallig in Montpellier
geboren West-Vlaming niet aan hedendaagse architectuur dacht. Een zoveelste bewijs dat
zijn publieke imago danig verschilde van wie hij werkelijk was. Of dat hij
meerdere persoonlijkheden in zich had zitten. Plus était en lui.

Ik schreef toen een boek waarin ik vlak vóór de
parlementsverkiezingen van 21 mei 1995 twaalf Vlaamse politieke tenoren
samenbracht voor Hoogvliegers in de
Wetstraat
, een titel die geïnspireerd werd door het op dat moment zeer
actuele Agusta-schandaal. Ondanks zijn drukke agenda maakte Dehaene op zaterdag
4 maart twee uur tijd vrij voor een diepgaand gesprek aan de ontbijttafel. Hij
besefte als geen ander dat een boek duurzamer is dan het papier van een krant
of weekblad en liet meer dan gebruikelijk in zijn ziel kijken.

Hij zei dingen als ‘Ik sluit mij niet op in mijn status’,
‘Het is beslist niet mijn droom als eerste minister te sterven’, ‘Ik pas de
buizen in elkaar’ (waarmee hij zijn eigen bijnaam als ‘loodgieter’ oprakelde)
en ‘Ik had er geen moeite mee om in de schaduw te leven’. Deze man kon zichzelf
en zijn ambt relativeren, een ware verademing in een wereld van tafelspringers, carrièristen en
betweters.

De weergave van het gesprek begon zo: “Ik had op
school zeker niet de ambitie om in alles de beste te zijn. Toen al wilde ik
vooral mezelf zijn. Ik las heel veel; voor de vakken die mij niet
interesseerden, deed ik daarentegen het strikte minimum. Disciplines waar ik
wel sterk in was en die ik wel graag deed, waren diegene waaraan ik achteraf
het meest heb gehad in de politiek: het schrijven van verhandelingen en het
houden van spreekbeurten.”

Hij omschreef het eerste ministerschap als een ‘Bijzonder
Tijdelijk Kader’. En hij ging voor één keer dieper in op zijn onderhandelmethode.
“In de politiek moet je de mentaliteit van een schaakspeler hebben. Je
doet een zet en op dat moment moet je al weten welke dynamiek die gaat
teweegbrengen en hoe je de volgende zet zult voorbereiden. Ik val er soms van
achterover hoe heel veel politici, observatoren en editorialisten stellingen
innemen in functie van de eerstvolgende stap, die ze dan meestal zeer radicaal
zien, maar op geen enkele manier ingecalculeerd hebben wat de gevolgen ervan
kunnen zijn. Laat je je daardoor leiden, dan loop je gegarandeerd tegen de
muur. (…) Wie steeds spreekt in termen van breekpunten, is niet diegene die
de oplossingen zal aanreiken.”

Lees die laatste paragraaf opnieuw, verplaats hem negentien
jaar vooruit in de tijd en besef dan dat er vandaag alleen nog maar aan de
volgende zet op het schaakbord wordt gedacht, zonder de gevolgen goed en wel in
te schatten. 541 dagen onderhandelen om een federale regering samen te stellen?
Te veel breekpunten maken een land breekbaar! “Politici nemen geen
maatregelen meer in functie van verkiezingen, maar met het oog op de
eerstvolgende opiniepeiling. En de publieke opinie denkt per definitie op korte
termijn. Als je dat niet kunt overstijgen, voer je geen beleid.” Ik
herhaal: 4 maart 1995.

“Ik word emotioneel meer geraakt door een nederlaag van
Club Brugge dan door de val van de regering”, zei hij nog, een uitspraak
die hij eerder al had gedaan in een kranteninterview, ik claim ze dus hier absoluut
niet als ‘de mijne’. Zijn moment suprême,
zo liet hij tenslotte optekenen, bestond erin om in de open baai van Sardinië
onder een volle sterrenhemel te luisteren naar de cellosuites van Bach of de
Russische vespers van het Abdijkoor van Chêvetogne.

***

Het derde en laatste interview was weer een aantal maanden
later. Hij was opnieuw verkozen en bleef nog vier jaar
lang premier van dit moeilijke land, dat hij als ‘Brabants trekpaard’ had overgeërfd van zijn compagnon de route Wilfried Martens en dat hij nu als ‘Ervaren gids’ mocht blijven leiden. Ik had van TV Ekspres de opdracht gekregen om zijn ‘Club Brugge-memoires’ op
te tekenen. Weer kwam de afspraak vlot tot stand. Het resultaat was een
artikel dat in drie delen werd gepubliceerd, vol anekdotes, zoals over zijn
Cercle-familie die hij een neus zette door voor blauwzwart te kiezen, dat andere Brugge.

De metamorfose van premier naar supporter was opmerkelijk. Die
fonkelende ogen had ik eerder nog niet gezien, de passie waarmee hij over dit
onderwerp praatte stond in schril contrast met de zakelijke toon in de
politieke gesprekken, zijn kennis was niet encyclopedisch maar een
opeenstapeling van emoties die hij zelf vanop de eerste rij had beleefd.

Ik wist: deze man spéélt dit niet. Hij zit niet op de
tribune omdát er een camera in de buurt is, zoals zo veel van zijn collega’s; de
camera is in de buurt omdát hij op de tribune zit, druk gesticulerend, juichend
of knarsetandend, zonder franjes, ongedwongen. Tijdens het gesprek zat Celie de
hele tijd goedkeurend te knikken, af en toe betrok hij haar erbij, op
een manier die je als ‘aandoenlijk liefdevol’ zou kunnen omschrijven, maar dan op zijn manier.

***

Eén ding wil ik toch nog opwerpen: hij heeft ons de hele
tijd om de tuin geleid, beste mensen, zeker in de tijd dat hij nog geregeld in
weinig flatterende korte broek die tuin van ‘m omspitte voor het oog van de
camera. Zijn uitspraak dat je de problemen pas moet oplossen wanneer ze zich
stellen, staat haaks op hoe Jean-Luc Dehaene in werkelijkheid functioneerde.
Zoals uit het schaakcitaat van hierboven al duidelijk mag blijken: deze man was
zijn tijd ver vooruit, was iedereen twee tot drie stappen voor en bleef altijd
focussen op het eindresultaat voor het land, niet alleen voor zijn partij.

Hij was een atypische politicus: onbehouwen, ongegeneerd
zijn broek optrekkend, snuivend als hij een hypothetische vraag voor de voeten
geworpen kreeg, buitengewoon onhandig wanneer hij met menselijke drama’s te maken kreeg, slim genoeg om ‘Geen commentaar’ te gebruiken wanneer eender
welk antwoord aanleiding had kunnen geven tot verkeerde interpretaties en dus
tot het omverwerpen van dat zorgvuldig opgebouwde kaartenhuisje dat ‘Belgisch
compromis’ heet.

De. Slimste. Mens. Van. België.

Als Jean-Luc Dehaene er in de jaren ’80 en ’90 niet was
geweest, had men hem moeten uitvinden. Het land zou hem bijzonder dankbaar
moeten zijn. Dank u, meneer Dehaene. Geniet van die cellosuites Bach, waar u ook bent. Misschien binnenkort wel daar aan die volle sterrenhemel in Sardinië.