Hij gaf een stem aan de stemlozen. Kunstenaars zijn
doorgaans goed in wat ze doen, maar het zijn geen verkopers. Hun expressie zit
in hun werk. Meestal is er een hoek af bij hen, sporen ze niet recht in de
samenleving, drukken ze zich onhandig of brutaal uit, zijn ze overdreven
schuchter, hebben ze maatschappelijke pleinvrees, of zijn ze net het tegenovergestelde: hautain, arrogant en
betweterig. Dan was het goed dat daar iemand was die hen vertegenwoordigde, vurig verdedigde, bewierookte, op een podium zette, ook al was er bij hem ook een hoek
af. De hoek van Hoet.

Ik heb het woord ‘kunstpaus’ vandaag al veel te vaak
gelezen, net als de makkelijke woordspeling ‘hoed af voor Hoet’ (variant: ‘hoet
af voor Hoet’). Als woorden te kort schieten wordt wel eens vaker gegrepen naar
de overdrijving. Laat de paus maar rustig in Rome zitten. Jan Hoet was in
eerste instantie een kunstliefhebber, maar dan zonder de amateuristische
connotatie die daaraan vasthangt. Hij hield tot in zijn diepste vezels
zielsveel van kunst.

Geboren in Leuven, opgegroeid in Geel, getogen in Gent, waar
hij in de duistere jaren tachtig, vol doem en treurnis, een decennium dat werd
ondergedompeld in volmachten, kruisraketten, Voeren en nooit opgehelderde
misdaden, waar vele honderdduizenden werklozen hopeloos op zoek waren naar een
job en intussen werden bekeken als uitschot (gaat er een belletje rinkelen?),
met een even briljant als eenvoudig concept afkwam: kunst uit het museum halen
en in de huiskamers van gewone mensen plaatsen. Chambres d’Amis was in 1986 in vele opzichten ongezien. Als de mensen niet tot de kunst kwamen, dan moest kunst maar tot de mensen komen.

De rest van zijn parcours is genoegzaam onbekend. In 1992
curator van het internationaal belangrijke Documenta IX in het Duitse Kassel, in
1999 stichter-bezieler-curator van het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst
(SMAK) in Gent, na zijn pensioen ook nog vijf jaar lang artistiek leider van
het MARTa in Herford, ook al in Duitsland, en in 2012 curator van de biënnale
in het Chinese Yinchuan. En ook nu nog, ondanks chronische nierproblemen, een
virale longinfectie en verschillende hartaanvallen, was hij medecurator van een
internationale tentoonstelling onder de noemer ‘De Zee’ in – hoe kan het
anders! – het MuZee van Oostende. Die expositie, die start in oktober dit jaar,
wordt meteen een ultiem eerbetoon, want het hart van Hoet begaf het finaal deze
donderdag de 27ste februari.

Op zijn eigengereide, provocerende, niets en niemand
ontziende, maar ook intense, mateloos enthousiaste en onwaarschijnlijk
dynamische manier maakte Hoet veel Vlamingen warm voor kunst. Hij deed dat als
de bokser die hij ook in werkelijkheid was: zachte, vriendelijke tikken
uitdelend, maar soms ook met een krachtige punch en heel uitzonderlijk, als hij
dat nodig achtte, met een verbale slag onder de gordel.

Een mooie, lieve man, zo zou je hem nog best kunnen
omschrijven. Iemand die in staat was om een ordinaire pot mosselen als kunst te
verkopen en ons daar met zijn allen ook nog eens warm voor maakte ook. Een
unieke persoonlijkheid, een marketeer die het niet nodig had om marketingtaal
te spreken, een verkoper die je geen brol wilde opsolferen, een
levenskunstenaar die de samenleving druppelsgewijs kunst inlepelde.

Het is jammer dat Hoet op het eind van zijn leven op
televisie te vaak werd opgevoerd als een typetje. Alsof je naar Tegen de sterren op zat te kijken of een
zoveelste creatie van Chris Van den Durpel, zo werd de ‘kunstpaus’ te pas en te
onpas uitgenodigd in programma’s waar men vooral geïnteresseerd was in zijn
sappige taaltje en zijn spitante opmerkingen, veeleer dan in de inhoud van zijn
onstuitbare discours. Het deed me denken aan de manier waarop wijlen Raymond
Goethals op het eind van zijn leven werd uitgemolken. Toen was de
meester-tacticus allang begraven, maar wilden de media voor de elvendertigste keer de
lachband laten lopen onder verbasterde namen als ‘Van Batsen’ en ‘Gullik’.
Hahaha, die Raymond toch, den tuveneir.

Jan Hoet werd een vergelijkbaar lot toebedeeld. Niet dat hij
niet meer wist waarover hij sprak, maar interviewers hengelden vooral naar een
spraakmakende quote, naar een oneliner
die van het rechte pad afweek, naar controverse. Ze wilden elk op hun beurt de
schalkse ruiter in Hoet horen en, ach, dat gezeur over kunst namen ze er dan
maar bij. Terwijl Hoet en kunst één en ondeelbaar geheel vormden.

Een Jan met de pet was hij allesbehalve, deze Jan Hoet. Een
belangrijk man is heengegaan. Knock-out op het canvas van het leven, zonder
zelf de handdoek geworpen te hebben. Als er al een hemel bestaat, dan zal de
moderne kunst daar weldra liefdevol onder handen worden genomen.

Rust zacht, warme man.