Momentopname: we zijn 29 mei 1968. In de 88ste minuut van de
Europacup I-finale tussen Manchester United en Benfica Lissabon, bij een 1-1
stand, krijgt de Portugese nummer tien een grote kans om de wedstrijd te
beslissen. Gehinderd door twee Engelse verdedigers belandt zijn staalhard schot met zijn, weliswaar zwakkere, linkervoet pardoes op de kloeke borst van de Engelse keeper, die het leer maar wat
graag knelt tussen zijn grijpgrage armen. En dan gebeurt er iets
uitzonderlijks. De Portugees moet onwaarschijnlijk gefrustreerd zijn,
teleurgesteld, boos op zichzelf. Kan niet anders. Dit is dé wedstrijd van het
jaar voor hem en zijn team. Maar in plaats van te mokken, te vloeken, de handen
voor de ogen te slaan, misschien wel zich te revancheren, loopt hij rustig op
de geknielde doelman af en geeft ‘m een bemoedigend klopje op de rug. Nadat de
doelman de bal heeft uitgeworpen, stapt zijn vriendelijke tegenstander opnieuw
op hem af. Hij steekt zijn hand uit (geen reactie!), wuift dan maar even, klapt
in de handen, wuift nogmaals en verlaat dan pas de plek waar hij zonet een
unieke gelegenheid heeft gemist om zijn club een derde beker met de grote oren
te bezorgen.

De keeper is Alex Stepney, 25 jaar oud, een man die twaalf seizoenen
lang de kleuren van de trots van Old Trafford zal dragen. De Portugese
aanvaller is Eusébio Ferreira da Silva, kortweg ‘Eusébio’: zesentwintig en op
de top van zijn kunnen. Zijn misser op Wembley zorgt ervoor dat er verlengingen
komen, waarin United nog drie keer zal scoren. De mannen in de donkere
uitrusting winnen van de witten, kleurentelevisie kennen we in Vlaanderen pas
een paar jaar later en op archiefbeelden zien we nu dat United destijds in
donkerblauw speelde en Benfica, nou ja, in het wit: dat herken je zelfs in good old zwart/wit. George Best en Bobby
Charlton halen het van Eusébio in de onderlinge strijd tussen de toenmalige
wereldvedetten. Maar dat ultieme, ongeziene sportieve gebaar van Eusébio is wat
een jongen van negen het meest is bijgebleven van die wedstrijd, omdat het zo
afwijkt van wat je gewoon bent: gebikkel, getreiter, ongebreidelde eerzucht. Op
een terrein waar ook het tandeloze zoogdier Nobby Stiles honderdtwintig minuten
lang de enkels van zijn opponenten teistert, is de geste van Eusébio een ware
verademing.

***

Eusébio is dood. Hartstilstand. Over drie weken had hij
tweeënzeventig moeten worden. In die tijd noemden we hem nog ongegeneerd een
neger, een woord dat toen lang niet zo zwaarbeladen was. ‘Zwarte Parel’ wordt
zijn bijnaam, vanaf het moment dat hij het oude continent betovert met zijn
voetbalkunsten. Of ‘Zwarte Panter’, al is dat pseudoniem eigenlijk al benomen
door de Russische doelman Lev Yashin. Of ook nog, heel betekenisvol, ‘O Rei’,
de koning.

Eusébio is een product van de kolonialisering van Afrika.
Geboren op 25 januari 1942 in Lourenço Marques, de hoofdstad van de Portugese
kolonie Mozambique, genoemd naar de ontdekkingsreiziger die het gebied in 1544
had ontdekt. Sinds de onafhankelijkheid, in 1975, heet de stad Maputo. Daar wordt
hij in de zomer van 1961 als negentienjarige ontdekt en weggeplukt door de
grootmacht uit de Portugese hoofdstad. Een eenvoudige jongen die heel aardig
tegen een bal kan trappen mag het gaan proberen als profvoetballer.

Wanneer Benfica in 1961 voor het eerst de hegemonie van
vijfvoudig winnaar Real Madrid doorbreekt en de Europabeker voor
Landskampioenen verovert tegen die andere Spaanse grootheid, FC Barcelona,
uitslag: 3-2, maakt Eusébio nog geen deel uit van het team. Misschien kijkt hij
wel naar de beelden op één van de zeldzame tv’s in Mozambique. Hoogstwaarschijnlijk weet hij van niets, of leest hij het een paar dagen later pas in een krant. Het seizoen
nadien is hij echter al bepalend, in de volgende finale tegen Real Madrid. Op 2
mei 1962 danst zijn naam op de lippen van de tienduizenden toeschouwers in het
Olympisch Stadion van Amsterdam. Benfica komt nul-twee achter tegen Real en bij
de rust is het nog altijd twee-drie voor de Koninklijke, drie doelpunten van de
Hongaarse ster Ferenc Puskas. Toch wint Benfica: 5-3. Eusébio maakt de twee
laatste doelpunten, op strafschop en vrije trap, maar hij heeft ook een voet en
een borst in de eerste twee goals van zijn elftal. Een valse nummer negen,
zouden we hem vandaag noemen, of een typische nummer tien. Iemand die
doelpunten maakt én aanbrengt, en zich met zijn 1m75 wervelend over de groene
grasmat voortbeweegt. Snel, technisch sterk, atletisch, beschikkend over een
verwoestend schot met zijn rechtervoet, vrije trap- en strafschopspecialist.

Weer een jaar later, in 1963, bereikt Benfica opnieuw de
finale. Op Wembley gaat het met 2-1 onderuit tegen AC Milan, maar Eusébio
scoort wel de openingsgoal. In de jaren zestig volgen nog twee verloren
Europabekerfinales, tegen Inter Milaan en de hierboven reeds beschreven
wedstrijd tegen Manchester United. FC Porto en Sporting Lissabon vertoeven in eigen
land in de reusachtige schaduw van de roodwitten uit het Estadio da Luz. In
zijn veertien seizoenen Benfica zal Eusébio elf keer kampioen worden, vijf keer
bekerwinnaar en zeven keer topschutter van de Portugese competitie. Hij wint
dus één Europabeker en is aanwezig in drie verliezende finales, wordt in 1965
uitgeroepen tot Europees voetballer van het jaar, waarvoor hij de Ballon d’Or
ontvangt, en is twee keer Europees topschutter. Hij maakt 342 doelpunten in 373
officiële wedstrijden voor Benfica en speelt 64 interlands, waarin hij 41 keer
scoort. Cijfers die zijn succesverhaal accuraat illustreren. In zijn laatste jaren gaat hij nog wat poenscheppen in de op dat
ogenblik zeer lucratieve Amerikaanse voetbalcompetitie. Afscheid nemen doet hij
in het shirt van de onbeduidende New Jersey Americans.

Zo ontwapenend sportief als hij is in zijn actieve jaren als
voetballer, zo’n knorpot wordt Eusébio na zijn carrière. Altijd maar openlijke
kritiek op zijn club: op het bestuur, op de trainer, op de spelers. De mening
van een man die het beter kon – wat ook zo was! – en het niet kan aanzien dat
zijn club afglijdt naar een tweedeplansrol, eerst op Europees vlak, daarna ook
in Portugal. Maar wel altijd prominent aanwezig op zijn plek in de eretribune.
Alleen al uit eerbetoon zou men die stoel nu leeg moeten laten.

Het belang van Eusébio voor het wereldvoetbal? In de diverse
polls rond de eeuwwisseling eindigt hij respectievelijk negende en tiende in de
lijst met beste voetballers aller tijden. Een lijst die het nog moet stellen
zonder Lionel Messi en Cristiano Ronaldo, maar wel met Pelé, Diego Maradona,
Johan Cruijff, Franz Beckenbauer en tutti quanti. Niet de allergrootste, maar
wel één van de grote smaakmakers, laten we Eusébio zo typeren.

***

Terug naar dat ene grootse gebaar, op een warme mei-avond in
1968 in Londen. Er komt geen berekening aan te pas, er staan dan nog geen
tweeëntwintig of meer camera’s die elke minimale geste registreren, iets
waarvan de huidige generatie topvoetballers donders goed doordrongen is. Als
Zlatan Ibrahimovic ostentatief applaudisseert voor zijn rivaal Cristiano
Ronaldo na diens derde doelpunt tijdens de barragewedstrijd Zweden-Portugal, weet
de Zweed perfect dat zijn handgeklap honderdduizenden views op YouTube zal halen. Het is goed voor zijn marktwaarde. Het
maakt hem sympathieker bij de voetballiefhebbers.

Wat Eusébio deed, was oprecht. Men zou dat fragment
verplichte kost moeten maken bij de opleiding van jonge voetballers. Om er van
te leren. Om respect te leren hebben voor die spelers in de anders gekleurde
truitjes. Om nog het spelletje te (h)erkennen
in de miljardenbusiness die voetbal is geworden. En ook: om kennis te maken met
een unieke persoonlijkheid.

Rust zacht, Eusébio.