Het is komkommertijd in de professionele nieuwswereld en dus
duiken er dezer dagen wel eens onverwachte berichten op in de traditionele
media. Neen, ik heb het niet over de scheiding van Astrid Bryan, want dat is
een koningsdrama (nu in de boekskes,
straks het boek en de film, The Life of
Bryan
, waarin we eindelijk te weten komen wie er nu overspelig was: hij,
zij of allebei.) Ik heb het ook niet over het weer of de horeca, want dat zijn usual suspects in deze periode van het
jaar.

Maar een 19-jarige voorzitter van de Vlaamse Scholieren
Koepel die in zijn vrije tijd ‘sekswerker’ is, dat is toch behoorlijk
origineel. En omdat van komkommer naar betaalde seks slechts een kleine stap is
voor een sympathieke groente en een grote stap voor de mensheid, mocht ene Lyle
Muns het gisteren komen uitleggen in alle gerespecteerde media. (En ook in de
niet-gerespecteerde, maar dat lag meer voor de hand.) En dus werd er een haast
romantisch verhaaltje opgedist van een jongen die uit een soort menslievendheid
met een lucratieve bijverdienste was gestart. Help eens een gehandicapte klaarkomen,
dat soort filantropische beweegredenen. Alsof een ‘sekswerker’ – het woord
alleen al, zeg dan toch gewoon prostitué! – alleen maar te maken krijgt met de
lekkere dingen des levens, hooguit af en toe een ondeugend klapje op het
achterwerk incasseert. Tegen betaling van bil gaan in Bilzen is blijkbaar onschuldig en
vrolijk, ver van de Stoute Grote-Mensen-Wereld waar sukkelaars in de prostitutie worden
gedwongen, slachtoffer zijn van verkrachting, mishandeling en uitbuiting, soms
brutaalweg worden vermoord omdat ze tegenwringen of te weinig opbrengen.

In de seksindustrie, beste jongeman Muns, zullen er best wel
mannen en vrouwen zijn die van hun hobby hun beroep hebben gemaakt en zich wel
eens kostelijk amuseren, maar dat zijn de uitzonderingen. In de seksindustrie,
beste media, is de juiste term niet ‘prostitutie’, maar ‘mensenhandel’ en door
een megafoon te geven aan zo’n lul-de-behanger-met-een-blog hang je alleen maar
een verkeerd beeld op!

Enfin, ik was van plan om het kort te houden en mij vooral
niet op te winden, maar het is weer sterker dan mezelf. Ik zocht eigenlijk
vooral een manier om zelf eens in de boekskes,
in alle nieuwsuitzendingen en in Terzake
te mogen verschijnen. Een Grote Bekentenis, als het ware. Maar ik vind er
verdorie geen. Zo’n saaie piet dat ik ben, zeg! Niet op mijn achttiende
prostitué geworden of, veel erger nog, voorzitter van een scholierenvereniging.
Niet naar Hollywood verhuisd om er een rijke al wat oudere snoep(st)er op te vrijen in
de hoop mijn ’15 minutes of fame’ te claimen. Geen moorden gepleegd, geen
verkrachtingen op mijn geweten, geen bank naar de verdoemenis geleid. Dat
laatste had me nog een flinke bonus opgeleverd ook én ik had een neus kunnen
zetten naar mijn landgenoten die nog heel lang mogen betalen voor mijn fratsen,
hahaha. Ik heb zelfs nog nooit iets gestolen (al weet ik niet helemaal zeker
meer of ik die lolly in dat snoepwinkeltje destijds wel heb betaald, maar dat
was hoe dan ook per ongeluk).

O ja, ik heb wel eens, samen met een aantal klasgenoten, op
het feestje na de diploma-uitreiking aan het eind van het middelbaar een
verkeersbord in de wagen van een leraar gepropt. Dat zat zo. We hadden al wat
gedronken – tja, je bent achttien, je zit nog niet in de prostitutie, wat doe
je dan om je tijd te vullen hé? – en wilden nog one for the road nuttigen in het café op de hoek. Tot we de wagen
van de leraar Nederlands ontwaarden (best een man met goede pedagogische
bedoelingen, overigens, en net daarom het mikpunt van hoon en spot. Zo ging dat in die tijd. En nog altijd, vermoed ik). Naast de auto stond een tijdelijk verkeersbord. Kijk, die wagen – een spuuglelijk
Fiat-model of zoiets, met een vale kleur – was niet eens op slot. Met als
gevolg dat vier giechelende tieners dat bord in de wagen frommelden. Neen, er
waren nog lang geen smartphones en dus konden we alleen maar denkbeeldig een
foto maken van dat verkeersbord dat van meters ver door de achterruit zichtbaar
was: een rode driehoek, met daarin het pictogram van een mannetje met een pet
dat met een schop zand verplaatste van het ene bergje naar het andere. Werken!

Zoals dat hoorde voor snotneuzen proestten we het nog een
tijdje uit aan de toog van ons stamcafé, stoere jongens onder elkaar, die
zichzelf ontzettend dapper achtten. Tot plots die leraar Nederlands
binnenstoof, lijkbleek, het schuim op de lippen. ‘Ik… Pik… Dit… Niet…!’
Het lachsalvo dat daarop volgde was tot in de volgende gemeente te horen. En
dat er van de funny walk van de weer
naar buiten stappende en briesende leraar geen beelden bestaan is in deze
tijden van YouTube bijzonder jammer.

Mag ik nu vanavond ook in Terzake? (Ik kan het een beetje aandikken.)