Alle wielerogen waren vanmiddag gericht op Porto-Vecchio,
een Corsicaanse kustgemeente van amper 11.000 inwoners. Daar startte om 12 uur
de honderdste Tour de France (als u nu niet aan het kijken bent, heeft u le grand départ al gemist!), 110 jaar
nadat Maurice Garin de allereerste Ronde van Frankrijk wist te winnen. Dat
verschil van tien heeft uiteraard te maken met de oorlogsjaren. Toen waren ze
in Frankrijk met andere dingen bezig.

De Tour passeert voor het eerst op het weerbarstige eiland
Corsica (Frans tegen wil en dank, geboorteplaats van Napoléon Bonaparte) en dat
zullen we geweten hebben, want de renners krijgen op deze beperkte oppervlakte maar
liefst drie ritten voor de wielen geworpen. Geen traditionele proloog om de
festiviteiten te openen (dat verklaart meteen al waarom Fabian Cancellara niet
meerijdt), maar één vlakke en twee heuvelritten. Want Corsica, dat staat voor
smalle, heuvelachtige wegen.

Een geaccidenteerd
parcours, zoals dat heet, en ook dat zullen we geweten hebben. Het woord accident houdt u maar best in het achterhoofd
de komende dagen. Honderdachtennegentig renners aan de start: dat zijn er,
gezien de jaarlijks terugkerende hectiek, sowieso al vijftig te veel. De eerste,
hypernerveuze ritten zijn dan ook meestal een kwestie van vallen en proberen
terug op te staan voor tientallen coureurs. Op Corsica zou dat wel eens een pak
erger kunnen zijn dan gewoonlijk. Een gokje: voor twee spurtbommen en drie
outsiders in het algemeen klassement eindigt de Tour al op Corsica.

***

Ik weet nog niet hoe intensief ik de Tour op tv zal volgend
dit jaar. Na het historische tweeluik Giganten
van de Tour
, een uitstekende documentaire met een zéér kritische ondertoon, was ik
geneigd om te zeggen: ‘Foert, bedriegers! Ik ga wat in de tuin werken!’ (wat
mijn lokale populariteit alleen maar zou opvijzelen). Maar het vierdelige God in Frankrijk, waarin cyclofiel Karl
Vannieuwkerke en francofiel Bart Van Loo op badinerende toon door la douce trokken, ondertussen vrolijk
strooiend met anecdotes over het land én de koers, was dan weer een ideale
opwarmer om toch drieëntwintig dagen lang, inclusief twee rustdagen, een
gemakkelijke zithouding aan te nemen en de avonturen van het peloton te volgen.
Ik zie wel. Of: ik zie niet.

Bijna even traditioneel als de sportieve voorbeschouwingen
in de aanloop naar het grootste wielerevenement van het jaar zijn de
dopingverhalen. Dit jaar viel dat ontzettend goed mee. Geen renners die vlak
vóór de start al met de billen bloot gingen en hun rugnummer moesten inleveren,
zoals in zowat alle voorgaande edities. Er was wel Riccardo Riccò, die zijn
collega’s mee in het dopingbad probeerde te sleuren, een bad waar Riccò al een
hele tijd bubbelend in doorbrengt, maar dat verhaal werd grotendeels
weggelachen. Riccò is zelfs te ongeloofwaardig om als spijtoptant in aanmerking
te komen.

Er waren verder nog dopinghistories rond Jan Ullrich, winnaar in
1997, en Laurent Jalabert, maar ook dat was oude koek. En een aantal maanden
geleden was er natuurlijk de grote dopingbiecht van Lance Armstrong, die op een
paar dagen tijd van recordhouder met zeven eindzeges in Parijs werd
gedegradeerd tot grootste bedrieger aller tijden. Armstrong, de man die in 1999
opgestaan was uit de dood en de witte ridder moest worden na de Festina-Tour
van ’98. Wat geloven we toch graag in sprookjes!

‘Niet doping, maar de strijd tegen doping doodt de Tour.
Epo, kom terug!’ schrijft Rik Vanwalleghem vandaag in zijn zaterdagse
wielercolumn in De Standaard. Ik hoop
dat hij dit met een vette knipoog bedoelt, maar anderzijds begrijp ik hem ook
wel. Jarenlang hebben renners gefraudeerd, ons een rad voor ogen gedraaid. Maar
we hebben wel al die jaren boeiende koersuren beleefd. Stel dat doping
gelegaliseerd zou worden, we zouden die renners onveranderlijk als helden
beschouwen. (Behalve die verschrikkelijk saaie Miguel Indurain dan, de meest
kleurloze aller winnaars.)

Let wel, doping nemen is strafbaar, dus vind ik dat er
strenge straffen moeten uitgesproken worden. Door een rood licht rijden wordt
nu eenmaal bestraft. Maar ik vind ook dat er genuanceerd moet worden nagedacht,
bijvoorbeeld over de smalle grens tussen het slikken en spuiten van
prestatiebevorderende middelen (wat vals spelen is en dus bijzonder laakbaar)
en het waken over de gezondheid van de renners. Het is een huizenhoog cliché:
de Tour win je niet op water, brood en drieëntwintig borden pasta.

De Tour is onverantwoord zwaar en dat komt omdat wij, het wielerminnende
kijkvee, dat spektakel nu eenmaal verwachten. Wat zeg ik: éisen! Dag in, dag uit, op twee rustdagen na. Maar beeld u even in dat de wielerkalender op zaterdag de E3 Prijs
Harelbeke voorziet, op zondag de Ronde van Vlaanderen, op maandag
Gent-Wevelgem, op dinsdag de Scheldeprijs, op woensdag de Waalse Pijl en op
donderdag Luik-Bastenaken-Luik. We zouden de UCI voor gek verklaren. Maar in de
Tour vinden we dat heel normaal. Wie een zuivere Tour bepleit, moet dus ook
realistisch zijn en tegelijkertijd pleiten voor minder ritten, met meer rust
tussendoor. De vrees bestaat dat in dat geval de kijkcijfers dramatisch zouden dalen,
de Tour nog maar een fractie van de belangstelling zou genieten van vandaag, de
jaarlijkse hype zou uitsterven.

***

Hoe groot de Tour is, bewijst de Google doodle van de dag.
Het opschrift ‘La centième’ (voor inwoners van Denderleeuw: ‘de honderdste’) met twee flink trappende mannetjes in het geel. Een
beetje vreemd, overigens, want er is er elke dag maar eentje die de gele trui
mag omgorden, maar het toont wel aan dat de Tour alomtegenwoordig is. Zelfs
wielerhaters zullen er de komende drie weken en twee dagen mee worden
geconfronteerd.

Een Tour die wat mij betreft de jongste jaren een te hoge
mate van voorspelbaarheid inhoudt. In de vlakke ritten: een vroege ontsnapping
die tien minuten of meer voorsprong krijgt van een wandelend peloton, de
ploegen van de spurters die op een tachtigtal kilometer van de streep plots als
door een wesp gestoken beginnen jagen, algemene hergroepering in de laatste
tien kilometer, Cavendish die wint. In de tijdritten: de favoriet die wint. In de
overgangsetappes (een beetje heuvelachtig): een lange vlucht die doorgaans wel
stand houdt tot het einde en een schaduwkopman die wint. In de bergritten:
wachten tot halfweg de slotbeklimming voor er in het groepje van de favorieten wordt
gedemarreerd.

In die zin hield ik wel van Armstrong. Die viel tenminste
nog aan in de gele trui. Dat was geleden van Eddy Merckx (akkoord, af en toe
deed Bernard Hinault dat ook, maar sta me toe even chauvinistisch te zijn).
Bradley Wiggins en Cadel Evans, de jongste twee winnaars, zijn controlerende
renners, die er altijd bij waren vooraan, maar die nooit de kopgroep aan
flarden reden. Ik vind dat jammer. Ik wil ofwel een hele spannende strijd zien,
en niet alleen op de laatste col van de dag, ofwel een machtsdemonstratie van
één dominante renner.

Misschien dat die nivellering en het weinig boeiende
verloop van de ritten ook iets te maken hebben met een zuiverder verloop van de
koers? De boswachters zitten dicht tegen de stropers aan en die laatsten houden
zich gedeisd. Zou het kunnen? Dan heeft Rik Vanwalleghem gelijk met zijn ‘Laat ze maar doen’-opmerking.

***

Voor een lijstje favorieten moet u elders zijn, al valt dat
qua ‘lijst’ nogal tegen, zo te lezen. Chris Froome wint, als ik de kenners mag geloven, voor
de groene trui gaat het tussen Sagan en Cavendish, en de bolletjestrui is sinds
Richard Virenque zodanig gedevalueerd in waarde, dat haast niemand behalve de
Fransen er nog wakker van ligt.

Ik zie wel, ik zie niet. Ik zit nu, al driftig tikkend, wel
te kijken, dat zegt toch iets over de aantrekkingskracht van de Tour.