Omdat je niet altijd naar voetbal of één van de (te) vele
tv-feuilletons kan kijken en je af en toe ook nog eens onder de mensen moet
komen, pik ik geregeld een stukje cultuur mee. In de praktijk komt dat doorgaans neer op modern danstheater in deSingel; elk excuus om naar Antwerpen af te
zakken is meegenomen.

Donderdagavond stond er een dansvoorstelling van Meg Stuart
op het programma, Built To Last. Een
samenwerking van haar eigen compagnie, Damaged Goods, met het toneelgezelschap
Münchner Kammerspiele. Ze confronteert daarbij geoefende dansers met acteurs
voor wie dansen op een podium niet tot hun natuurlijke habitat behoort. In
tegenstelling tot haar andere stukken wordt de dans dit keer niet begeleid door
live muzikanten die een nieuwe compositie opvoeren, maar heeft de 48-jarige
Amerikaanse choreografe gekozen voor bestaande klassieke en hedendaagse
muziekstukken. Gaande van Beethoven, Rachmaninov en Bruckner, tot Stockhausen,
Dvoràk en Schönberg, met tussendoor een flard Meredith Monk (niet te verwarren
met zijn jazz-naamgenoot Thelonious).

‘De stukken staan symbool voor perspectiefwisselingen in het
denken over de mens, over zijn idealen en utopieën, over zijn kwetsbare aard en
zijn eindigheid,’ lezen we in de programmabrochure. Enkele lijnen verderop
staat er: ‘Als door een tijdmachine worden ze meegenomen in telkens nieuwe
omgevingen en bewustzijnstoestanden. De reis die ze maken verloopt volgens geen
enkele logisch te beschrijven weg. Toch wordt er in de ontmoeting tussen
performers en muziek gaandeweg iets blootgelegd van de ‘condition humaine’,
iets van een sluimerend verlangen.’

Goed, wanneer je de vorige paragraaf vijf keer hebt gelezen,
begrijp je stilaan waar het stuk over zou moeten gaan, maar als je de dansers
dan bezig ziet, valt die betekenis weer helemaal weg. Vijf dansers – drie
vrouwen, twee mannen – op een kaal podium: rechts staat het skelet van een mini-dinosaurus, links een soort tuinhuisje, waarvan de achterwand een projectiescherm vormt waarop enkele oude filmfragmenten worden getoond.

Veel chaos. En slechts af en toe een
flard genialiteit. Zoals het mimische handenspel van vier dansers die, op hun
rug liggend achteraan het podium, de muziek verbeelden. Of die ene, letterlijk
monumentale performster (want: allesbehalve beantwoordend aan het anorexische
beeld dat je van danseressen meestal hebt) die bovenop dat rondrijdend
’tuinhuis’ een schijngevecht aangaat met de rondzwevende lichtbollen aan het
plafond. Muziek en performance gaan hier prachtig in elkaar op, maar het is één
van de schaarse lichtpunten in deze twee uur durende voorstelling. Het volledig
demonteren en achteraf weer fout in elkaar zetten van het dino-skelet zal
ongetwijfeld ook wel een diepere betekenis hebben, neem ik aan. En de schaarse
verbale tussenkomsten van de (Vlaamse) acteur Kristof Van Boven zijn, met wat
goede wil, goed voor een enkele glimlach.

Ach, de recensies zullen wel weer laaiend enthousiast zijn,
maar ik heb me stierlijk verveeld. En ik niet alleen, want in de slechts voor
drie kwart gevulde kleine Beelzaal in deSingel liepen nog een aantal mensen
voortijdig weg. We zullen het weer niet begrepen hebben, zeker?