Een Duitser, verdorie. Beerschot heeft een Duitser gekocht! Antwerpen is nog geen volle vijfentwintig jaar bevrijd van den Duits; de komst van een Duitser, ook
al is het er dan maar één dit keer, ligt toch nog een beetje gevoelig in de
sinjorenstad. Dat die Duitser ook nog een stukje kan voetballen is slechts van
tweede orde. Op school lachen ze een beetje met mij. ‘Waddist, hemme ze ne Mof gekocht?’ Ik reageer niet. Ik
weet wel beter. De Duitser zal wel zelf antwoorden, met zijn voeten. Hoop ik.

Een stunt, dát is het. Beerschot heeft Lothar Emmerich
gehaald. De voetbalredacteuren van de Volksgazet
kunnen het maar niet geloven. Emmerich komt van Borussia Dortmund, één van
de grootste clubs uit West-Duitsland, hij heeft er in tien seizoenen 126
doelpunten gemaakt in 215 wedstrijden. Maar wat echt opzienbarend is: hij
speelde drie jaar voordien nog mee in de wereldbekerfinale op Wembley. ‘Emma’
is zijn bijnaam, schrijft de gazet. De supporters kunnen er maar beter aan
wennen. Op 6 september 1969 zal hij zijn debuut maken, tegen Royal Standard
Club Liègeois, de landskampioen.

***

Wat voorafgaat. Mijn tweede volledige voetbalseizoen, 1968/1969,
nog altijd aan de hand van bompa (een tienjarige moet braafjes volgen in die
dagen), begint fantastisch. De eerste thuiswedstrijd van het seizoen komt het
grote Anderlecht op bezoek. En net als een jaar voordien worden die met rode
kaken teruggestuurd naar Brussel: 2-1. Zoals iedereen weet: rood en paars dat
gaat niet goed samen. Het is dus lachen met Van Himst en zijn kornuiten. Ha Ha
Handerlecht! Dikkenekken!!!

Tegen FC Beeringen, nog met dubbele ‘ee’ dan, speelt Beerschot
zijn eerste wedstrijd onder kunstlicht. Op een vrijdagavond nog wel. Als ik me
goed herinner, wordt die match zelfs live uitgezonden op de BRT. Beerschot –
Beeringen, wat een affiche voor televisie. Het heeft misschien wel met die twee
beeren te maken, bedenk ik. Het heeft hoe dan ook iets magisch, want tot dan
wordt er alleen door de grote ploegen in de Europabekers ’s avonds gespeeld.

In thuiswedstrijden is Beerschot goed bij schot: 5-2 tegen
Union Sint-Gillis, 8-2 tegen Malinois. Herman Houben schiet nog altijd sneller
dan zijn schaduw en harder dan een kanon. Doelmannen sluiten extra
verzekeringen af, vermoed ik, mochten ze ooit zo’n kogel op hun smikkel krijgen. Wat uiteraard niet
gebeurt, want elke bal die van zijn rechtervoet vertrekt, verzeilt
onveranderlijk in de winkelhaak. (Ja, herinneringen hebben de neiging om te
verkleuren. Een Beerschot-supporter ziet ook in de jaren zestig alles veel
paarskleuriger in dan het in werkelijkheid is.)

Maar dan begint de motor te sputteren. In de terugronde wint
Beerschot nog welgeteld twéé wedstrijden. Op Anderlecht krijgt Jos Smolders er
vijf om de oren, thuis tegen Standard drie. ‘Zotte Smolders’ is niet echt aan
zijn beste jaargang bezig. Of zit er misschien meer achter? Na het seizoen zal
hij de club in elk geval met slaande deuren verlaten, richting Schaarbeek, waar
Crossing Molenbeek speelt. (Soms wordt er die dagen wat gemorreld met de
geografie. Knap lastig is dat, zo zonder gps.)

Enfin, om een lang verhaal kort te maken. Beerschot eindigt
1968/1969 als veertiende, op twee na laatste. Bijna spelen de twee Antwerpse
clubs het seizoen daarop in tweede klasse. Alleen FC Mechelen, Malinois
voor de vrienden, en Daring doen het nog slechter. In de beker wordt er ook al
niet gefeest. Het jaar voordien nog de finale gespeeld, nu in de tweede ronde
uitgeschakeld door Lierse. (In de eerste ronde won paarswit van Lyra, het was
dus eerder de Beker van Lier dat jaar. Ook al omdat Lierse in mei ’69 de beker
zal winnen.)

***

Het moet beter. Daar is iedereen het over eens. En dus
besluit het bestuur om de spelersgroep duchtig onder handen te nemen. Er komt
een Duitser, Lothar Emmerich. Wat zeg ik? Er komen twéé Duitsers, want ook de
nieuwe doelman, Helmut Brösch, komt uit het oosten. Er is ook een Hongaar
(Károly Krémer), een Deen (Kaj Poulsen), een Joegoslaaf (Bozidar Ranogajec),
een Nederlander (Henk van Meteren), een Fin (Arto Tolsa) en een Limburger (Jef
Maussen). Een heel vreemdelingenlegioen. En we zijn dan nog in de tijd dat een
ploeg maar drie buitenlanders op het wedstrijdblad mag zetten.

Na het experiment tegen Beeringen speelt Beerschot vanaf nu alle thuiswedstrijden op zaterdagavond bij
kunstlicht. Dat heeft iets majestueus voor een tienjarige. Bompa en ik nemen in
Merksem de bus naar de Rooseveltplaats en daar bus 50 richting Boom. Afstappen
op de Boomsesteenweg en dan te voet naar het stadion, langs de Berendrechtstraat,
waar een nonkel en tante wonen, en waar we nog snel goeiedag gaan zeggen en een
pint drinken. Pardon, waar mijn bompa een pint drinkt en ik een glas limonade.
En dan komen we aan bij het Olympisch Stadion, waar drie kwartier voor de aftrap
de lichten al branden, wat dat magische decor nog feeërieker maakt.

Zes september van het jaar des Heren (ik ga dan nog biechten
en zo) negentiennegenenzestig, eerste wedstrijd van het seizoen 1969/1970,
thuis tegen kampioen Standard. ‘Mission Impossible’ titelt Volksgazet, want daar kennen ze hun tv-klassiekers. Bij Standard
debuteert Christian Piot in doel. ’21 jaar jong’ schrijft Beerschot Echo, het clubblad dat mijn bompa bij het binnengaan van
het stadion voor één frank heeft gekocht van een venter en dat ik gretig verslind. Piot is de opvolger
van de legendarische Jean Nicolay, die veertien jaar doelwachter is geweest in
Luik, en die in 1963 als eerste keeper de Gouden Schoen mocht ontvangen.

In de verdediging, van rechts naar links: de brok graniet
Jacky Beurlet (die de reputatie heeft om elke tegenstander die passeert
doormidden te trappen), de betonnen muur Léon Jeck (die de reputatie heeft om
elke tegenstander die er nog maar aan denkt te passeren doormidden te trappen),
de fijnbesnaarde Nico Dewalque (‘de technisch onderlegde Limburger’, lees ik,
maar die toch ook wel een beetje de reputatie heeft om elke tegenstander die
probeert te passeren richting Léon Jeck te duwen, met de gekende gevolgen) en
man van staal Jean Thissen (die de reputatie heeft om elke tegenstander die
zich binnen een afstand van drie meter waagt, met gestrekt been tegemoet te
treden, waarna hij een blik van verstandhouding en een knipoog uitwisselt met
zijn kompanen Jeck en Beurlet).

Op het middenveld: de kleine generaal Wilfried Van Moer,
Gouden Schoen van 1966, daarna gezakt met Antwerp, overgestapt naar en kampioen
geworden met Standard (een grote meneer van één meter zestig), en de lantaarnpaal
Louis Pilot (een Luxemburgse reus die al meer dan vijf jaar in ons land speelt
en daarom als een voetbalbelg wordt beschouwd, en die de reputatie heeft om
zijn vrienden Beurlet, Jeck en Thissen zo weinig mogelijk werk te bezorgen en
dus zelf de tegenstanders zo hoog mogelijk de lucht in trapt).

In de aanval, van rechts naar links: de dunne Léon Semmeling
(de kapitein, die bij elk zuchtje van de linksback van de tegenstander gaat
liggen, maar dat zo slim doet dat bijna elke scheidsrechter er met zijn twee
voeten in tuint), de tovenaar Milan Galic (een Joegoslaaf die kan voetballen
als een Joegoslaaf, dat wil zeggen: technisch knap, maar een beetje lui), de magiër
Silvester Takač (nog een Joegoslaaf) en de Tsjech Ludovit Cvetler.

Neen, Volksgazet
heeft groot gelijk, dit is ‘Mission Impossible’. Alhoewel… In Mission Impossible winnen de goeden het
altijd van de slechten. En zo geschiedt dus ook op die zaterdagavond. Beerschot
speelt ‘een spel van kat en muis’ met Standard (wat ik een rare beeldspraak
vind van Volksgazet). Lothar
Emmerich glipt door De Muur, wordt net niet omhoog getrapt en dribbelt elegant de
uitgelopen Piot, om de bal vervolgens rustig binnen te tikken. Eén-nul. Kan
het?

Ja, het kan. Want in de tweede helft schudt Herman Houben
nog eens zo’n bekende pegel uit zijn rechterbeen. Bam, in de hoek van het doel. Het
haar van Piot staat recht door de windverplaatsing. En als kers op de taart
doet Emmerich nog iets waar hij het patent op blijkt te hebben. Na een licht
contact voor dood neerploffen, rustig recht staan en de vrije trap met links in
de rechterbovenhoek van het doel krullen. Drie-nul. Het Kiel juicht om zoveel
branie. ‘De Duitser’ is ‘Emma’ geworden, een kreet die dat seizoen nog vaak te
horen zal zijn, want Emmerich kroont zich met 29 doelpunten tot topschutter van
de Belgische competitie.

***

‘Amai, dat was schone
voetbal,’ zegt bompa tegen een andere meneer met een grijze jas op bus 50. ‘Ja,
en dien Duitser ziet er ne goeien aankoop uit!’ antwoordt de
man. Ik kijk omhoog en luister aandachtig, al zal dat niet lang meer duren: ik
word groter en ik wil ook wel meepraten met de grote mensen. Maar voorlopig
vind ik het goed dat ik het bij knikken houd, en ik schuif trots mijn paarswitte sjaal over en weer rond mijn hals, want mijn ploeg heeft
gewonnen. Tegen Standard! Uit Luik!!!

Terug bij de boma, waar ik blijf logeren wanneer Beerschot
thuis speelt, vraagt die zich af waarom we zo vrolijk zijn. Boma heeft het niet
zo voor de voetbal, al wordt ze
omringd door familieleden en vrienden die over bijna niets anders praten,
tenzij dan over de koers natuurlijk, want Eddy Merckx heeft een dikke maand
daarvoor zijn eerste Tour gewonnen. Het leven ziet er stralend uit, voor een
sportliefhebber. En voor mannen die op de maan zijn gaan wandelen.

De zaterdagavond wordt afgerond met een ritueel dat ik de
komende jaren nog vaker zal beleven. Een glas limonade, een snoepje en Mannix. Nog zo iemand die een ‘Mission
Impossible’ altijd tot een goed einde brengt. Recht geschiedt nog in die tijd.
Toch op de groene grasmat en in tv-feuilletons. Het is halftwaalf voorbij
wanneer het kunstlicht wordt gedoofd en ik zoete dromen droom van Emma.