Django Unchained,
de nieuwste filmworp van Quentin Tarantino, is losjes gebaseerd op de
spaghettiwestern Django van Sergio
Corbucci (uit 1966), die op zijn beurt de wasabimosterd haalde bij Akira
Kurosawa’s Yojimbo (uit 1961). Zijn
de hoofdpersonages bij Kurosawa en Corbucci respectievelijk een Japanner en een
Mexicaan, dan is dat in Django Unchained
een zwarte slaaf en verplaatst Tarantino de actie naar de Verenigde Staten van
net voor de Burgeroorlog. 1858 om precies te zijn.

De verhaallijn is flinterdun, zoals gebruikelijk bij
Tarantino, een man die zich ondanks talloze commerciële successen nog altijd
cultregisseur mag noemen. Een Duitse tandarts/premiejager, Dr. King Schultz
(gespeeld door Christoph Waltz), plukt met het nodige tongue-in-cheek gebrachte geweld de slaaf Django (Jamie Foxx) weg uit
een rij lotgenoten. Hij noemt hem Django Freeman en maakt een afspraak met hem:
als Django hem helpt om een aantal boeven op te sporen en te doden, dan zal de
goede dokter hem helpen om zijn vrouw terug te vinden en te ontvoeren. En dan
is Django ook meteen een vrij man.

Overtreffende trap
van overdrijving

Dat de verhaallijn flinterdun is, is overigens geen verwijt.
Tarantino, die het scenario zelf heeft geschreven, “misbruikt” het
magere gegeven om er weer een magistrale film van te maken, zoals hij dat
alleen kan. Niemand durft zo ver over the
top
te gaan als Quentin Tarantino, dat maakt hem zo uniek. Van
ongeloofwaardigheid maakt hij zijn handelsmerk. Als je naar een film van
Tarantino gaat, dan weet je dat je voor een paar uur je realiteitszin mag
opbergen. Zit neer, dompel je onder in een macabere wereld en geniet.

Het expliciete en schokkende geweld uit de originele Django wordt bij Tarantino een heuse komische
opera. Het bloed spat weer lekker omhoog tot tegen het plafond, in
gevechtsscènes die grotesk en exuberant zijn. Maar net zo goed neemt hij je bij
je nekvel met lange en uitermate spitsvondige dialogen. De eloquentie en
elegantie van gangsters is nergens zo groot als in films als Reservoir Dogs, Pulp Fiction, Jackie Brown,
Kill Bill vol. 1 en 2 of Inglourious Basterds.

Tegelijkertijd is hun drang naar ultraviolence (*) veel en véél groter dan bij criminelen die
we kennen uit andere boeken, tv-series en films. Overdrijving is de
belangrijkste stijlfiguur bij hem. Als je dat tot in de overtreffende trap
doortrekt, maal je niet meer om futiele dingen als geloofwaardigheid.

(*) Om maar even Alex te citeren, het hoofdpersonage uit A Clockwork Orange, de Kubrickfilm die van Tarantino had kunnen zijn.

Briljante acteurs

De Oostenrijkse acteur Christoph Waltz, ook al schitterend
als SS-Standartenführer (zeg maar: jodenjager) Hans Landa in Inglourious Basterds, steelt opnieuw de
show. Opnieuw zet hij een pervers personage neer als een man met cultuur, die
tussen het doden voor de kost door intelligente conversaties voert en zich ook
nog eens uit als een overtuigde anti-racist.

Ook Jamie Foxx is schitterend. Zijn Django is eerst
schuchter, maar ontpopt zich gaandeweg als een welbespraakte, zelfbewuste en
zelfs arrogante afro-Amerikaan avant-la-lettre. Dit is een man met een missie:
zijn vrouw bevrijden van de slavernij en de seksuele mishandeling. Niets zal
hem daarbij stuiten.

Leonardo DiCaprio is eveneens uitmuntend, in zijn rol als
plantage-eigenaar Candie (zijn eigendom heet Candyland…). Een slechterik om
van te houden. Een slavendrijver om te knuffelen. Een racist om te koesteren.
Hij weet perfect het middelpunt te vinden tussen onderkoeld en passioneel. En
natuurlijk is dit overacting – net
zoals Waltz en Foxx en vele anderen doen – maar dan wel één van het soort waar
je wel moet van houden.

En dan is er nog Samuel L. Jackson, als de stokoude zwarte
bediende Stephen, die zich uit opportunisme en lijfbehoud zodanig heeft
vereenzelvigd met zijn blanke meester, dat hij zelf zwarten is beginnen opjutten.
Stephen is het schoolvoorbeeld van iemand met een goede inborst die zich heeft
laten ver- en misleiden door het Kwade.

Kleinere rollen zijn er voor grote namen van weleer als Don
Johnson, Bruce Dern en Franco Nero (de originele hoofdrolspeler van de
Italiaanse Django). Ook de regisseur
zelf speelt een cameorolletje.

Anachronistische
muziek

Ten tijde van zijn allereerste langspeelfilm, Reservoir Dogs uit 1992, wilde Quentin
Tarantino een soundtrack creëren met bekende nummers. Dat was toen echter
onhaalbaar, wegens de dure rechten. Hij was verplicht om goedkopere, minder
gekende songs te gebruiken, waardoor vergeten artiesten als George Baker
Selection (Little Green Bag), Blue
Swede (Hooked on a Feeling) en Joe
Tex (I Gotcha) plots de royalties
zagen binnenstromen.

Sindsdien gebruikt de cineast altijd minder bekende muziek –
al was het maar om de muziekindustrie een neus te zetten -, muziek die hij als
kleine jongen leerde ontdekken via de radio of de soundtracks van B-films.
Niet zelden blaxploitation movies
(films met een, doorgaans geweldddadige, zwarte in de hoofdrol).

In Django Unchained
wijkt hij niet af van die gewoonte, ook al speelt de film zich dus halfweg de
negentiende eeuw af en is het gebruik van songs van Rocky Roberts, Jim Croce,
Johnny Cash en John Legend ronduit anachronistisch. En hij komt er wéér mee
weg, omdat je nu eenmaal niet verwacht dat alles zal kloppen. Historische
juistheid is het punt niet, integendeel, dat zit in de weg van de artistieke
vrijheid om de kijker constant op het verkeerde been te zetten.

Straks viert Tarantino zijn vijftigste verjaardag. Laten we
hopen dat het kind in hem nooit verdwijnt en dat hij, Bob Dylan-gewijs, forever young mag blijven en pure cinema
maken. Een kleine drie uur Quentin Tarantino is weer goed om een paar dagen
goedgeluimd van rond te lopen.

‘Who’s that nigga’?’ zeggen drie zwarte slaven in een kooi
op het eind van de film. Django! Maar eigenlijk ook: Quentin! Gaat dat zien,
gaat dat zien!!!