Ik kan geen afscheid nemen. Hoezeer ik ook zou willen, het
lukt me niet. Ik wil nooit meer iets missen. Dat zit zo. Ergens halfweg de
jaren tachtig van de vorige eeuw – de dieren waren net gestopt met praten – was
ik op een zaterdagavond op een fuif vol foute muziek. Omdat ik heel moe was,
ging ik ongebruikelijk vroeg naar huis. Het hart zei ‘blijf’, het verstand
‘go!’. Dus ging ik.

De volgende dagen en weken werd ik overspoeld met verhalen
over hoe geweldig die fuif wel was geworden. Fantastisch. Hilarisch. Niet te
missen. Frustrerend voor wie er bij had
kunnen zijn, maar naar zijn lichaam geluisterd had. Daarna ging ik nooit nog te
vroeg weg, omdat ik vooral niets wilde missen. Mensen namen afscheid van mij,
ik niet van hen.

Ik was de ‘last man standing’, soms was het eerder
‘hanging’, maar nooit was het ‘walking’. Want ik bleef. Op een enkele uitzondering na (een James
Brown-fuif in café Tom Tom, makkelijk te vinden zonder gps; u had
nog recht op een flauwe grap!) heb ik nooit iets wonderbaarlijks beleefd of was
het écht de moeite om telkens tot het einde te blijven. Maar ik wilde nooit
meer geconfronteerd worden met opmerkingen dat ik iets gemist had. Liever
hondsmoe dan afwezig.

Dus was ik de man die mee het café sloot. En die tot de laatste
slow aan de toog bleef kijken naar intiem dansende mensen op een fuif. Of die
mee stond af te drogen aan het eind van een privé-feestje. Vrienden hoefden
nooit hun vaatwasmachine te verslijten op zo’n avonden: ik was er. Tot het
laatste glas of het laatste bord.

Gisteren had ik normaal op een begrafenisplechtigheid moeten
zijn. Ik ben niet geweest. Inderdaad, ja, ik kan geen afscheid nemen, u raadde
het al. Ik ben een ex-collega van de gestorvene. Joviale vent, babbelaar,
prettig gezelschap, amper 54, plots weg. Hij, niet ik. Ik kende hem eigenlijk
slechts oppervlakkig, zijn familie kende ik al helemaal niet, en de andere
collega’s hoefde ik niet echt meer terug te zien. Ik voelde me ook nogal
slapjes. Enfin, les excuses sont faites
pour s’en servir.
Ja, ik vond het best wel laf, hoor. Een watje, dat ben
ik. Maar het was, alweer, sterker dan mezelf.

Tegenwoordig vind je me zelden nog op fuiven (te oud) of in
café’s (te gesettled). Nu blijf ik hangen in het virtuele café dat Twitter
heet. Ik ga niet slapen tot ik het laatste bericht gelezen heb (en ja, ook hier
zit er zelden iets onvergetelijk tussen, zeker in de late uurtjes). Als ik
opsta check ik onmiddellijk wat er tijdens mijn slaap allemaal getweet werd.
Verslaafd? Ongetwijfeld. Bovenal echter wil ik niets missen. Die ene parel zou er zomaar eens kunnen tussen zitten.

‘Stay’ van Jackson Browne, da’s mijn Leitmotiv. Als het aan
mij had gelegen, heette die Beatles-song ‘Hello’, zonder ‘Goodbye’. Ik ben het
hoofdpersonage uit de hits van Gloria Gaynor. I will survive. Maar vooral:
Never can say goodbye.