Ruiterlijk je fouten durven toegeven, da’s knap. Sorry
zeggen, als je iets verkeerd hebt gedaan: mooi. Een bocht maken van 180 graden:
moet kunnen. Alleen extreme koppigaards en psychopaten geven nooit hun ongelijk
toe. De regering-Di Rupo doet dat nu wel, door de fel bekritiseerde maatregel
om de roerende voorheffing op auteursrechten van 15 naar 25 procent te laten
stijgen, opnieuw af te voeren.

De discussie laaide hevig op deze week. Kunstenaars werden
onvriendelijk wakker geschud door een laconiek mailtje van auteursrechtenmaatschappij
SABAM. De regering zelf had niet gecommuniceerd, omdat niemand van de
excellenties zich na vele nachtelijke vergaderingen nog herinnerde wat er
precies beslist was. In dit geval: hogere roerende voorheffing op kapitaal (op
zich een zinvolle beslissing), maar veel te rechtlijnig opgelegd, waardoor ook
“armere” bevolkingsgroepen, zoals dus de kunstenaars, getroffen
werden.

Op Twitter volgde de ene zure reactie op de andere. Vooral
vanuit rechtse politiek-economische hoek werd met veel poeha gesteld dat
kunstenaars geen subsidies moeten krijgen, dat ze mee moeten opdraaien voor de
crisis en dat ze voor de rest maar hun eigen boontjes moeten leren doppen.

Niet echt een verbazingwekkend standpunt, want het is al
jaren bon ton om geld dat naar de kunsten gaat als weggegooid geld te
beschouwen. Voor (extreem-)rechts zijn kunstenaars onveranderlijk linkse
potverteerders en wereldverbeteraars, die je maar beter in hun portemonnee kunt
treffen, zodat ze geen levensmiddelen meer hebben om actief te zijn.

Dat de federale regering even overwoog om in haar
besparingsdrift de artistieke wereld te treffen – ook al gebeurde dat blijkbaar
onbewust – getuigt van veel kortzichtigheid. Wil men dan werkelijk dat de
artistieke bijdragen verschralen en zich beperken tot commercieel interessante,
goed verkopen “producten”? In de literatuur zouden zowat alleen Aspe en
Brusselmans overleven; Peter Terrin zou nooit de AKO Literatuurprijs hebben
gewonnen, mocht er pakweg twintig jaar geleden al beslist zijn geweest om niet
meer te subsidiëren of strenger te belasten. Leonard Nolens zou nooit de Prijs
der Nederlandse Letteren hebben ontvangen, mocht deze ultraliberale doctrine
vijftig jaar geleden zijn doorgevoerd. Simpelweg omdat Terrin en Nolens
waarschijnlijk geen auteur zouden zijn geworden. De toekomstige Terrins en
Nolens’ zouden niet meer opstaan.

Moeten we alleen Luc Tuymans nog de kans geven om te blijven
schilderen en de geldkraan dichtdraaien voor al die andere getalenteerde
schilders die wachten op de grote doorbraak? Neen, toch? Een samenleving die
kunst alleen als commercie zit, is een arme samenleving. Een samenleving zonder
cultuur, letterlijk. Een samenleving die nauwelijks van poëzie of essays zou
kunnen genieten, wegens te weinig interesse van het grote publiek. In de Top 10
van non-fictie-boeken zouden er tien kookboeken staan (het scheelt nu al niet
veel!), in die van de fictie alleen maar vijftig tinten van één of andere
seksueel getinte kleur. Zo’n samenleving zou geen beschaving meer zijn.

De kortzichtige fase werd binnen de regering-Di Rupo gevolgd
door een laffe. Er werd eerst niet over gecommuniceerd (al dan niet omdat ze
dus inderdaad niet meer wisten wat ze beslist hadden daar in Brussel), daarna werd
het verhaal straal genegeerd. En na de lafheid was er de inconsequentie.
Donderdag zei minister van Financiën Vanackere dat er geen sprake van was om de
(onbewust genomen?) maatregel terug te schroeven (‘Beslist is beslist!’), een
dag later werd de beslissing onder de mat van de geschiedenis geveegd.

Nogmaals, het is goed dat die onzindelijke maatregel na een
week werd geschrapt, maar de manier waarop ie tot stand kwam, vervolgens werd
“vergeten”, genegeerd, ontkend, bevestigd en geschrapt (het lijkt wel
een songtitel van Ramses Shaffy!) getuigt van weinig politiek zelfvertrouwen.
Kortzichtig, laf en inconsequent: ik ken ten minste één partij die hiervan weer
zal profiteren.